Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Verliefd op de schilderkunst

(voor Cecilia Beaux (1855-1942))

Je bent geboren in Philadelphia. Je was de jongste dochter van vader Jean Adolphe Beaux, een Franse zijdefabrikant, en moeder Cecilia Kent Leavitt, een lerares uit een rijke familie. Twaalf dagen na je geboorte stierf je moeder op drieëndertigjarige leeftijd, een groot tragedie, waarbij jij en je zus Etta werden opgevangen door jullie oma en enkele tantes, terwijl jullie vader naar Frankrijk terugkeerde, kapot van het grote verdriet. Toen je twee was, kwam hij voor een paar maanden terug, hij tekende dieren voor jou en je zus, maar hij verdween weer even raadselachtig en wreed. Daarna is hij zestien jaar weggebleven. De man van tante Emily was William Biddle en hij werkte als mijningenieur en hij heeft een zeer positieve invloed op jou gehad. Terwijl je op school voortploeterde, kreeg je op je zestiende schilderlessen van Catharina Ann Drinker, een artistiek familielid. Na een jaar bij haar bezocht je Francis Van der Wielen, die strengere eisen stelde in zijn mannenbolwerk, waar vrouwen geen vrouwelijke modellen mochten schilderen, omdat dat meestal hoeren waren. Over mannelijke hypocrisie gesproken, het zou de eer van de jongedames kunnen schenden, terwijl die jongedames vaak veel meer gewend waren, dan zij voor mogelijk hielden. Op je achttiende werd je tekenlerares op de Miss Sanfords School, je volgde Catharina op, en je gaf daarnaast privé-lessen. Je genoot van je creatieve werkzaamheden en op je eenentwintigste ging je naar de Pennsylvania Academie voor Schone Kunsten, waar de sfeer zeer beïnvloed werd door de conservatieve Thomas Eakens, maar hij had totaal geen vat op jou, want jij deed lekker toch waar je zelf zin in had, al had je geen hekel aan zijn schilderkunst, maar hij werd wel erg hoog aangeslagen. Drie jaar later zat je per vergissing porseleinen aardewerk te versieren, wat je dan ook snel hebt ingeruild voor schilderlessen van William Sartain, die twaalf jaar ouder was en alles probeerde om je het hof te maken. Slechts één keer liet je hem zijn gang gaan, maar toen hij je borsten had onthuld en hij je versteende houding merkte, heeft hij met beschaamd gelaat de boel weer voorzichtig dichtgeknoopt. Hij heeft je toen aanzienlijk wat lesgeld kwijtgescholden. Op je zesentwintigste was je helemaal klaar voor een eigen atelier en samen met andere kunstenaressen huurde je vrouwelijke modellen, dat kon je ook wel zonder die ouderwetse, neus peuterende mannetjes. Je vriendin Margaret vond je schilderijen goed genoeg voor de Parijse Salon en jijzelf eigenlijks ook wel, dus reisde je met je neef naar het veelbelovende Parijs. Je stond als een zeeheld op het dek, de haren wapperend in de wind, de rok strak rond je stevige lichaam, terwijl matrozen begerig naar je om keken, maar je negeerde alle vrijers, je was nu eenmaal te sterk verbonden met je voltooide werkstukken, die in het ruim lagen opgeslagen. In Parijs nam je les aan de Academie Julian en de Academie Colarossi, waar je gedoceerd werd door niemand minder dan Fleury en Bouguereau, die de zweep erover heen haalden. Tante Eliza had je gewaarschuwd voor de ondeugdelijke verlokkingen, maar als uitlaatklep vertoefde je graag bij je collega's in de feestelijke nachtcafés, je dronk, je danste, je flirtte, maar je bleef verder de boot afhouden. Je bewonderde Titiaan en Rembrandt. Je bleef realistisch werken, ondanks de impressionistische mode. In het vissersdorp Concarneau werkte je in de open lucht, samen met je landgenoten Harrison en Lasar, maar dat bleek geen succes, al is het Harrison wel gelukt om je eindelijk zover te krijgen, dat je je dwaze, quasi-christelijke kuisheidsgedachten overboord gooide. Je liet zijn stijve penseel het werk doen en zelf was je een soepel schededoek vol overgave. Er zijn heel wat vissers wakker geschrokken van jouw erotische doorbraak, die tot in Engeland huizen deed schudden. Op je vierendertigste was je terug in Philadelphia, waar je familieleden van je zus schilderde en elitaire personen. Je vertelde je zus dat je niet wilde trouwen vanwege je kunsttoewijding en dat je een hekel had aan mannen, die je aandacht van de kunst weghaalden. Je wilde jezelf helemaal opofferen voor je schilderkunst. Je deed niets aan het huishouden, wat je familie accepteerde, en je eiste van jezelf de meest volledige concentratie, wat je ook van je modellen eiste. Je schilderde 'Sita en Sarita', Sarah Allibone, de vrouw van je neef, met een zwart poesje op haar linkerschouder, die ze minzaam kietelt. Je was twintig jaar als lerares verbonden aan de Pennsylvania Academie, waar je zeer geliefd was en je liet in Gloucester een huis annex atelier bouwen, waar je 's zomers vertoefde en 's winters zat je in New York, waar de grote deals gesloten werden. Je raakte bevriend met de uitgever Richard Gilder, die handige connecties met de elite onderhield, waardoor je Georges Clemenceau kon schilderen, Edith en Teddy Roosevelt en Sir David Beatty. Maar je schilderde ook vele kinderen, zoals 'Dorothea en Francesca', die vrolijk en stijlvol dansen, heel warmbloedig geschilderd. Vanaf je eenenvijftigste verbleef je permanent in je geliefde huis 'Green Alley' in Glousester, terwijl de kunstwereld werd veranderd door figuren als Robert Henri, die het tegenovergestelde van jouw kunstvisie presenteerde. De modernisten botsten in flinke mate met jouw conservatieve doorzettingsvermogen, ook al gaf je er nog zoveel nieuwe franje aan, de nieuwe geliefden van het kunstpubliek waren types als Edward Hopper. Toch bleef je tegen deze moderne stroom inzwemmen, maar de tegenstroom was te sterk. Door een heupbreuk in Parijs bleef je kreupel lopen en je ontving nog vele onderscheidingen en lofbetuigingen, maar je hoogtijdagen lagen inmiddels ver achter je, daar kon het verlate eerbetoon ook niets aan veranderen. Je moest je drang naar perfectionisme door fysieke omstandigheden ook loslaten, maar toen je als oude, gerimpelde vrouw het leven moest loslaten, zag de eerste die je vond vooral de jeugdige gloed in je schoonheid beminnende ogen, je was daarin nog knapper dan ooit tevoren. Je bent begraven in Bala Cynwyd, waar vele kunstschilders, ook modernisten, hun tranen lieten lopen.

Schrijver: Joanan Rutgers, 11 januari 2012


Geplaatst in de categorie: literatuur

2.0 met 1 stemmen 76



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)