Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

DE OBERON (eerste deel)

Het was een mooie zoele zomernacht. In de top van de hoge eikenboom zat de elfenkoning op zijn troon van boomschors, ingelegd met eikels en kastanjes. Hij keek naar beneden, zag met grote vreugde hoe zijn onderdanen heen en weer dansten, zo sierlijk zwevend tussen grond en lover.
Met zijn scepter van berkenhout sloeg de oberon de maat. Het blijde feest werd opgeluisterd door de glanzende stralen van maan en sterren. Al die witte, lichtblauwe en roze elfjes scheerden zwierend langs boomtakken en struiken. Af en toe dronken ze wat nectar uit de bloemen, om daarna weer zingend omhoog te vliegen. Dat kleine volkje dartelde zo graag over de heldere meertjes van het bos. Dan blonk de nachtelijke hemel zowel boven als beneden hen.
Die zomer kreeg daarna nog heel wat mooie nachten, waarin de elfen hun feest hielden. Daarbij schitterde het lange gewaad van de oberon zo ongelofelijk mooi! Zijn kleed bestond uit dooreengeweven spinragdraden. Het licht van de sterren speelde in dit fijne kunstwerk, dat eens een heleboel spinnen met elkaar gemaakt hadden.
's Ochtends vlogen de oberon en zijn elfen naar een grote wildernis van frambozen- en braamstruiken. Daar sliepen ze de hele dag, verborgen onder de doornen.

Het werd herfst. De elfjes dansten nu nog maar zo nu en dan. Maar de meeste nachten bleven ze rustig in hun schuilplaats onder de doornige struiken. In dit jaargetijde werden ze steeds lomer, hadden minder behoefte zich uit te leven. De oberon peinsde erg vaak. Sterker nog: hele dagen en nachten was hij aan het kniezen.
"Alles om mij heen vergaat, langzaam maar zeker. Planten verschrompelen, bloemen verdwijnen en wijzelf leven nu alsof we bang zijn om te bestaan. Ik weet wel dat er weer voorjaar zal komen. Maar toch, herfst en winter maken me al te neerslachtig."
De elfenkoning dacht zo na over hoe alles nietig werd, dat hijzelf ook steeds kleiner begon te worden. Zijn fijngevormde lichaam kromp met de dag! De elfen waren daar erg verdrietig om.
"Gaat onze koning zijn ondergang tegemoet? Laten wij hem opbeuren."
Er werd heel mooi voor de oberon gezongen. Ook kreeg hij vrolijke verhalen te horen van hetgeen 's zomers in het bos gebeurd was. Maar niets kon hem opwekken.
"Slechts de wegkwijnende natuur spreekt mij nog aan," prevelde de ongelukkige vorst.
"Straks zullen we een nieuwe koning moeten kiezen," fluisterden de elfen onder elkaar.
Maar de oberon hoorde dit toch wel. Binnen enkele dagen schrompelde hij ontzettend van ellende. Hij werd zo klein als een hommel! En dan moet je hierbij nog aan een heel miezerige hommel denken...
"Ik kan geen koning meer zijn," dacht hij tenslotte. "Ik moet maar verdwijnen."
Op een heel donkere avond liep hij weg, strompelde door grashalmen en over aardkluiten. Vliegen en zweven kon hij niet meer. De grond voelde koud en hard aan, want het was al bijna winter. De hele nacht schuifelde hij voort, de eens zo mooie oberon...
Tegen de ochtend zag hij een gaatje in de grond. "Daar zal ik mij verbergen en er voorlopig ook blijven wonen."
Hij stapte door een lange, donkere gang, die schuin naar beneden ging. Waar zou de oberon straks terechtkomen? Achter hem klonk een licht geritsel. Hij draaide zich snel om, zag in het duister twee griezelige gedrochten, die zeker zo groot waren als hijzelf. Twee venijnige spinnen pakten hem vast!
"Een lekker maaltje voor morgen," grinnikten die achtpotige wezens. "Naar onze voorraadkamer ermee."
"Nee, ik heb niet de moed om me te verdedigen of te vluchten," dacht de oberon. "Laat alles maar gebeuren."
Even later lag hij in een onderaards kamertje. Hij kon zich helemaal niet meer bewegen. Zijn armen en benen waren gebonden met sterk spinrag.
Met tevreden blikken keken de beide spinnen naar hun vangst. Maar het volgende ogenblik keken ze heel bedenkelijk, zelfs angstig. Ze hoorden een luid gravend geluid. De aarde schudde en brokkelde. Daar verscheen de spitse kop van een bosmuis.
"Wegwezen!" krijsten de spinnen. Meteen verdwenen ze in een zijgang van hun hol.
"Zo, die spinnen zijn me ontsnapt," piepte de bosmuis teleurgesteld. "Maar toch _ ze hebben iets voor me achtergelaten. Ja, in dit kamertje liggen heel wat uitgedroogde vliegen. Ik tref het zo slecht nog niet. En wat is dat daar?"
De verschrikte oberon zag de muizenkop als een monsterachtig gevaarte naar hem toe komen.
"Ach, zoiets van een héél héél klein menselijk wezentje," gniffelde het dier verbaasd.
"Je hebt te maken met de elfenkoning!" riep een verontwaardigd stemmetje.
"Haha, wat een ongelofelijke grootheidswaanzin! Maar iemand met dergelijke gedachten zal misschien des te lekkerder smaken, wie weet."
De muis nam dat raadselachtige wezentje mee in zijn bek en liep een ruime gang in, die naar zijn woning leidde. Ja, daar onder de grond hadden heel wat dieren hun huizen dichtbij elkaar.
Opeens stond de muis stokstijf. Voor hem stond een afzichtelijke gnoom, die lachend sprak:
"Muisje, je moet plaats maken voor ons. Want het woongebied van ons, aardmannen, zal uitgebreid worden."
De muis gaf een bange schreeuw. Daarbij viel de oberon uit zijn bek. Deze bleef versuft liggen, terwijl de muis hard wegrende.


(wordt vervolgd)

Schrijver: Han Messie, 10 juni 2012


Geplaatst in de categorie: feest

5.0 met 2 stemmen 138



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)