Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

HET ROEIBOOTJE (eerste deel)

Een man, die erg veel van vissen hield, had een leuk roeibootje van groengeverfd hout.
Heel dikwijls voer hij de grote rivier een eind af. Op een plek waar veel vissen waren, gooide hij zijn hengel uit en ging lekker lui zitten. Heel wat baarzen en karpers werden uit het water gehaald. Het roeibootje bewees zijn eigenaar steeds weer grote diensten.
Toch verveelde het roeibootje zich wel eens. Als het stil op het water lag, terwijl zijn baas viste, keek het naar vrachtschepen en zeilboten die voorbij voeren.
"Kon ik maar zo varen als die schepen," dacht het. "Of konden de vogels die nu wegvliegen mij meetrekken aan touwen. Mijn baas is heel goed voor me. Toch wil ik wel iets meer van de wereld zien dan dit stukje van de rivier."
Op zeker dag kocht de hengelaar een grote roeiboot. Zijn oude bootje trok hij uit het water, op de kant. Daar lag het stumpertje op het droge en kniesde vele dagen achtereen.
"Wat heb ik altijd veel gewild. Ik wilde verre reizen maken. Nu verlang ik niets anders meer dan dat mijn baas me nog eens zal gebruiken om te gaan vissen. Mijn baas? Maar ik heb toch geen baas meer! Ik ben van niemand meer. Ach, duwde iemand mij toch maar in het water. Wilde iemand mij toch maar bezitten..."
De zon, brandde urenlang op zijn planken. Straks zou zijn verflaag lelijk worden... Nee, zo ver kwam het toch niet, want op een donkere avond stonden er twee jongens met hengels bij het bootje.
"Kom Henk, we duwen dat bootje het water in," zei de ene jongen. "Ik zie dat de roeispanen er nog in liggen. Dat is wel een ontzettend domme man die zijn roeibootje zomaar laat liggen. In ieder geval heeft hij voor ons plezier gezorgd, want nu kunnen we midden op de rivier gaan vissen."
De jongens duwden tegen het bootje aan. Een harde plons: daar lag het in het water.
"Hee, wat moet dat daar?"
De jongens lieten het bootje in de steek en renden weg, alsof hun leven ervan afhing.
Er kwam een politieman aangesjokt. "Ach, een paar belhamels wilden met dat oude bootje van meneer Dirksen gaan varen. Nou, die kerel is ook stapelgek om dat bootje daar te laten liggen. Iedereen kan het maar gebruiken. O! Daar ligt dat bootje in het water en drijft af! In elk geval zal ik die heer Dirksen even gaan waarschuwen."
Langzaam stapte de agent naar het huis van de vroegere eigenaar van het roeibootje. Ach, die zou er vast niets om geven dat zijn afgedankte bootje nu wegdreef.
Het roeibootje ging met de stroom mee. Nog voor de ochtend bereikte het de zee. Toen de zon opging, zag het niets dan water, water en nog eens water om zich heen.
"Aha, nu heb ik mijn zin," dacht het roeibootje. "Ik zal wel zien waar ik terechtkom."
De vreugde was echter van korte duur. Na enkele uren begon het verschrikkelijk te stormen. Moeizaam hobbelde het roeibootje tegen de huizenhoge golven op. Telkens werd het zo ruw naar beneden gesmakt, dat het meende dat het voorgoed onder water geduwd zou worden.
Tenslotte sloeg het om. Met zijn kiel boven water danste het verder. Maar gelukkig zonk het niet.
's Nachts ging de wind liggen. Het roeibootje dreef weer rustig, maar wel op zijn kop. Daar kwamen twee grote zeepalingen aan. In hun bekken droegen ze grote strengen zeewier. De dieren bouwden een mooi nest onder het roeibootje. Ja, het was een paar!
Het vrouwtje rolde zich op, ging in het nest liggen en legde een heleboel gladde eitjes.
"Wat een eer," dacht het roeibootje. "Nu word ik de geboortekamer van kleine palinkjes. Ik dien toch ergens voor, ook al drijf ik maar op mijn kop."
Met de palingen onder zich gleed het bootje vele dagen over het water.
"We hebben geluk," zei de mannetjespaling op zekere dag. "Nu zijn we in de stroom die naar het edelsteneneiland gaat."
"Wat zou dat toch zijn?" dacht het roeibootje. "Daar wonen vast rijke mensen."
Op een morgen lag het roeibootje tussen allemaal rotsen. In de verte was nog net een blank strand te zien.
"We zijn bij het edelsteneneiland!" riep het mannetje.
Maar het vrouwtje lette niet op zijn woorden. Zij was veel te blij dat de eitjes kapot gingen. Al gauw zouden haar jongen op de wereld zijn.
Het mannetje liet zich tot op de bodem zakken. Met zijn snuit stootte hij tegen gele stukjes barnsteen aan. De glanzende steentjes dansten over keien en modder.
Een uurtje later speelden ook de jonge palinkjes en hun moeder met de edelstenen die overal op de bodem lagen.
Het roeibootje was op het strand terechtgekomen. Maar lang hoefde het daar niet te liggen. Opeens stonden er wel twintig kinderen om heen. Met zijn allen keerden ze het omgeslagen bootje om. Pltssj! Het water stroomde eruit. En het bootje lag weer keurig op zijn buik.
"Trekken en duwen wat je kunt!!!" riep een jongetje.
Veertig handjes sleepten het roeibootje over het strand, de heuvels op en door een groot bos.
Het roeibootje zag dat de kinderen wel heel bijzonder aangekleed waren. Ieder had om zijn middel een brede gordel van diamanten en saffieren! Hun broeken en bloesjes waren versierd met robijnen en topaas. Ja, hij was echt wel op het eiland van de edelstenen.
"Laten ze mij maar lekker voortduwen," dacht het roeibootje. "Straks word ik vast het eigendom van een heel rijk man."
Af en toe bukte een van de kinderen zich, rolde een steen weg en raapte wat smaragden op. De edelstenen lagen hier overal voor het oprapen! Je vond ze zomaar onder gewone stenen.
De kinderen bereikten de rand van het bos. Weer moesten ze over een hoge heuvel.
Het roeibootje zag zijn bestemming. Aan de voet van de heuvel strekte zich een groot meer uit!




(wordt vervolgd)

Schrijver: Han Messie, 14 maart 2014


Geplaatst in de categorie: reizen

3.0 met 2 stemmen 73



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)