Mijn eerste uitgever
Mijn allereerste uitgever was ooit mijn kloostervriend Mathieu W., die in de abdij van Egmond-Binnen ineens zeer bevlogen raakte en mijn toenmalige gedichten kopieerde en tot een bundel samenstelde, met op de cover een zeemeeuw en met nietjes bij elkaar gehouden. Ik bewaar dit enige exemplaar nog steeds, voor het geval het Letterkundig Museum in Den Haag ooit nog belang in mij zal krijgen. Een beetje blijven dromen kan geen kwaad.
Maar mijn eerste, echte uitgever ontmoette ik in 1986, niet lang na mijn anderhalf jaar kloosterbestaan als zwaar depressieve, psychotische, suïcidale benedictijn. Ik was die griezelige, psychisch-gestoorde, zielsverduisterende, affectieloze hel net op het nippertje ontvlucht. Als een olifant door een muizengat gevlucht.
Terug in de gereformeerde pastorie van Voorthuizen had ik alleen nog mijn gedichten als mijn houvast. Met zwarte inkt schreef ik uiterst langzaam sombere, eenzame en wanhopige gedichten in een schrift. In de Trouw zag ik een klein artikeltje van uitgeverij De Adelaar en ik besloot een deel van mijn werk te versturen. Op de typemachine van mijn vader tikte ik de uitverkoren gedichten uit en tezamen met een openhartige brief verstuurde ik de boel naar Utrecht. Ik kreeg een positieve reactie terug en ingewikkeld geschrijf over de voorwaarden. Zo moest ik zelf een lijst van minstens honderd afnemers maken. Ik het dorp door en mijn familieleden gebeld. Het lukte me en de spanning gierde dag en nacht door mijn lijf. Ik belde met de uitgever en hij zou langs komen.
Een gammele auto kwam het grindpad op rijden. Een oude man met een lange baard belde aan en alles werd tot in de puntjes doorgenomen. Het was alsof ik Frederik van Eeden in levende lijve ontmoette. Hij kuchte veel, maar hij pafte er niet minder om. Om enkele van zijn vingers had hij indrukwekkende gouden ringen met edelstenen. Hij leek op een exotische piratenkapitein. Hij nam de lijst met adressen mee en er verstreken weken. Op een afgesproken dag kwam hij terug met een doos onder zijn arm. Hij showde mij het resultaat en ik kreeg enkele auteursexemplaren. De illustratrice Irma van der Mark had er drie tekeningen bij gemaakt. De cover had ik zelf getekend, een monnik in habijt op een strandpaal, terwijl de vloed enkel het topje van de strandpaal nog zichtbaar liet. Op een andere tekening van mijzelf zie je iemand naakt aan een kruis onder water afdalen. Het is zeker geen vrolijke bundel, zoals de titel 'Hemelzucht' wel doet vermoeden. Ik was ergens best teleurgesteld over de uitvoering. 'Het lijkt wel een goedkoop kerkblaadje!', zei ik.
Van het één komt het ander en door die dichtbundel kreeg ik bezoek van een journalist van de Barneveldse Krant, die mij interviewde en een fotograaf maakte een duidelijke kiek. Later stond ik pagina-groot in die krant, wat wel een soort bekroning op mijn werk was.
Ik ben nog één keer bij mijn eerste uitgever thuis geweest. Ik wist na lang zoeken zijn statige woning aan een drukke weg te bereiken en in de woonkamer volgde een lang gesprek, waarbij hij mij verhaalde over de vulkaan Stromboli, die hij had bezocht, en strubbelingen met zijn compagnon, die ergens in Schotland zat te nietsnutten. Zijn vrouw zat er ook bij en hij zat aan een zuurstofapparaat. Hij vergeleek mij met een destijds populaire, christelijke dichteres, die over haar ervaringen met de psychiatrie dichtte. Hij wilde mij naar haar uitgeverij door verwijzen, maar zijn vrouw schudde haar hoofd en vond het geen goed plan. Ondertussen stond de televisie aan en was er een bokswedstrijd gaande. Mijn uitgever raakte helemaal lyrisch van dat agressieve gebeuk en hij vertelde me hoe poëtisch de bokssport in wezen is. Dat ging me wat te ver, maar in die tijd knikte ik bij veel zaken nog ja en amen om de ander maar niet te beledigen. Zeker bij iemand die een prominente rol in mijn leven heeft betekend. Door al het geklets, raakte hij buiten adem en moest hij weer aan de zuurstoftank en uitrusten. Ik bedankte hem nogmaals vriendelijk en bij onze laatste handdruk voelde ik zijn intense somberheid. Hij wist dat we elkaar nooit weer zouden zien. Ik vermoedde zoiets. Ik liet hem achter in een daglichtloze, grijze kamer, die een 19-eeuwse sfeer uitwasemde. Ik begreep ineens, dat ik hem met mijn sombere gedichten in zijn ziel geraakt had. We waren destijds zielsverwanten. Zijn vrouw opende de zwaar eiken deur naar bruisend Utrecht voor mij en na een beleefde groet, knarste en piepte en dreunde de deur voor één van de laatste keren dicht.
Geplaatst in de categorie: bedankt
Fijn dat je nu een zekere bekendheid hebt en voor www.nederlands.nl zoveel kan betekenen.
Wat je er verstandig aan gedaan hebt om destijds dat zo bekrompen kloosterleven te ontvluchten! Ik zie jou nu als een schrijver, die vrijuit en opgewekt zijn gedachten op papier en op internet zet.
Daarbij hoop ik ook dat Lilith de Wit spoedig haar werk weer laat zien.