De Kunstenaar Deel 2
Onze kunstenaar wist niet wat te doen. Hij liep door het atelier en bekeek zijn werk. Hij deed dat wel vaker, maar nu, met de dreiging, de komende uitzetting en het verlies van alles, bekeek hij zijn werk heel precies, alsof hij nog nooit zo helder was geweest. Hij had een vrouw geschilderd, een portret met op de achtergrond een fantasierijk landschap. Hij vond het mooi. Hij had een impressie geschilderd van de reu la perouse en dat heel dik aangezet met verf zodat je alleen van een afstand alles herkende. Het was mooi. Hij had gesmeten met verf, het was mooi. Ook zag hij ergens een gedicht en herlas het meermalen;
Ik gleed langs hemelsferen,
werd door de zon verlicht.
Zielenheil heb ik moeten ontberen,
voor de koude gezwicht..
Mijn weeklaag,
ach, aan wie gericht?
Donker was de nacht,
donkerder dan de dag,
had gedacht.
Ik sliep, ik sliep zacht.
Ontwaak!, ontwaak!
Uit stinkende grond,
bloed besmeurd,
kwam ik, met nieuwe blik.
Herrezen, een nieuw wezen.
Hij twijfelde niet aan zijn kunst. Zijn ziel had hij in zijn kunst gestoken en hij keek er met een verwonderend oog naar; hoe had hij dat ooit kunnen maken?, hij wist het niet meer. Op een avond was hij begonnen, hij had doorgewerkt in de koude en plotseling was het af geweest. En nu keek hij ernaar, hij las het gedicht als voor het eerst en hij vond het mooi. Dat Eve nu een lening ging halen bij haar ouders vertrouwde hij niet helemaal. Hij vreesde een wurging, eisen die onherroepelijk met het gevraagde geld zouden volgen. Om zijn atelier te kunnen behouden met een lening, zo dacht onze kunstenaar, zou hij met meer kunstwerken bezig moeten zijn, en dat deed hij dus; hij stortte zich op zijn werk.
Geplaatst in de categorie: literatuur