Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

5 mei 1945, in Amsterdam

Levendig herinner ik mij die dag. Bij ons in de straat was bijna iedereen op straat om de bevrijding te vieren. Na vijf jaar bezetting door de Duitsers was feest vieren echt nodig. Zo aardig waren de nazi's niet. Vooral in de winter van 1944 liet de bezetter geen voedsel meer toe in het westen van Nederland. De boeren op het platteland konden nog zelf aardappelen, groenten en fruit en graan produceren, maar moesten veel afstaan aan de bezetter en de boeren ruilden ook eten voor goederen van degenen, die na een lange tocht in kou en vorst met fiets of handkar de boerderijen bezochten.

Ons moeder en haar vier zoons, waarvan ik de oudste, waren bang, dat vader het concentratiekamp niet had overleefd. Stil zaten we voor het raam naar de feestvierders te kijken. Gelukkig was de hongerwinter voorbij, want de Duitsers hadden toegestaan dat meel werd aangevoerd uit Zweden naar de haven van Delfzijl. Ik weet nog goed, dat ik in de rij stond bij De Gruijter om het witte brood in ontvangst te nemen met een pakje margarine. Het smaakte heerlijk als vooroorlogse cake.

In de hongerwinter waren we allemaal sterk vermagerd, want de rantsoenen voor brood werden steeds minder. Ander voedsel werd niet meer verkocht en de winkels waren gesloten. Ik herinner mij, dat we per dag één snee brood van slechte kwaliteit te eten kregen en van de gaarkeuken een portie waterige stamppot van suiker bieten met rode kool en dat smaakte verschrikkelijk zoet. Ook onze bevrijders mochten van de Duitsers voedsel droppen uit vliegtuigen, want de bezetter was bang geworden voor nog meer doden en besmettelijke ziekten.

Lijken werden niet meer begraven op gewone begraafplaatsen, maar opgestapeld in kerken. Zolang het vroor, en de winter van 1944 was langdurig zeer koud, dan bleven de lijken stijf en gingen niet in ontbinding over, maar toen het warmer werd gebeurde het wel met gevaar voor ziektes.

Dat we niet dood gingen van de honger kwam, dat we soms een doosje met eten kregen van de ondergrondse. Vader deed werk voor het verzet tegen de bezetter, maar werd gearresteerd toen hij betrokken was bij een overval op een distributiekantoor om bonkaarten te bemachtigen voor de ondergedoken joden en voor de ondergrondse zelf. Als jongen van dertien zou ik in de zesde klas moeten zitten van de Lagere School, maar de school was gesloten.

Wie daar voor gezorgd heeft weet ik niet meer, maar moeder kreeg een aanbod om via de Winterhulp, een organisatie van de vijand, haar zoons over te laten brengen naar Groningen, waar geen hongersnood zou zijn. Een goed idee vond ze dat in den beginne, maar onze hoofdonderwijzer, de heer Combrink kwam dat te weet en die was daar fel tegen.

Achteraf hoorden moeder en ik, dat hij ook in het verzet zat, dus de reis ging niet door. Als tegen prestatie mocht ik, om de veertien dagen een doosje met eten ophalen in een straat achter het Concertgebouw. In de doos zaten aardappelen, wat tarwemeel en vet.

Op een noodkacheltje kon moeder van het meel pannenkoeken bakken. Dat doosje halen ging heel geheimzinnig. Op en bepaald adres moest ik op drie hoog aan een deur kloppen. Na een poosje ging de deur open op een kier en moest ik mijn naam zachtjes fluisteren en dan kwam een doos tevoorschijn, maar ik zag niemand en kon ik weer naar huis gaan met de doos verstopt in een tas.

Een kachel in de huiskamer konden we niet stoken, want kolen waren er niet meer en stadsgas maar zeer beperkt en soms helemaal niet, dus je moest buiten in de nacht takken van bomen kappen of hele bomen om zagen, maar dat was ten strengste verboden en moest je uitkijken voor de politie, maar speciaal voor de Duitse Polizei, want die schoten meteen in de lucht om je weg te jagen. Gelukkig waren er bij de Nederlandse politie agenten die niet met de vijand heulden en je een waarschuwing gaven.

Toen de overgebleven Duitse troepen uit Nederland vertrokken waren begon geleidelijk de wederopbouw, want veel was vernietigd door bombardementen en gevechten op het land, maar ook kwamen overlevenden uit Duitsland weer thuis, maar van onze vader hadden we nog niets gehoord. Het werd juli 1945, prachtig warm weer was het en eten hadden we weer voldoende, hoewel sommige producten nog op de bon waren.

We kregen veel eten in blik van militaire voorraden, zoals bonen met vlees, koeken, eipoeder, boter enzovoort en dat smaakte goed. Toen op een zonnige warme dag speelden mijn broertjes en ik buiten voor de deur. We zagen een militaire groene auto overdekt door zeil aan komen rijden en die stopte voor ons huis. Uit de laadbak sprong een man gekleed in een Engels militair uniform met een baret op zijn hoofd.

Ook werden er twee koffers uitgeladen, die de man op straat oppakte en naar ons huis liep. Wij hoorden hem roepen, hé Kees, hé Gijs, hé Ben, Hé Arie. Toen zagen we pas, dat het vader was. Moeder kwam huilend van blijdschap naar buiten en omhelsde vader een lange tijd. Toen was het bij ons ook feest.

Schrijver: kees niesse, 6 mei 2016


Geplaatst in de categorie: oorlog

5.0 met 4 stemmen 195



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)