PROZALIED DER BOSANEMONEN
In het voorjaarsbos gaan de knopjes van de eiken- en beukenbomen langzaam en teer glanzend open. Op een moerassige plek zie je krioelende bloei ontwaken. Het frisse lentelicht van de morgen wekt allemaal blanke bloempjes, die zich ontvouwen na hun nachtrust. In koor zingen de bosanemonen hun lied zonder rijm en zonder bepaalde maat:
"Wij zijn de bescheiden voorboden van de grote lentepracht. Wij staan hier in groot aantal. Maar we verlangen meer dan deze ene plaats. We willen ons snel vermenigvuldigen om ons overal te kunnen verspreiden. Dan zal heel het bos ons domein worden. We hopen dat dit maar gauw zal gebeuren!"
Met deze gedachten laten ze hun wit-roze hoofdjes hangen. Als de middagzon hen warmt, richten ze zich op, staan stevig overeind.
Een zoele zefier strijkt over de bosanemonen, zacht en opbeurend, heeft heel wat bekend te maken. Na zijn vertrek zingen de bosanemonen allemaal:
"Die zwerfgrage zucht heeft ons prettig nieuws verteld. In een ander deel van het bos, maar ver van ons af, zijn ook erg veel bosanemonen. Ze denken net als wij. Zelfs in heel wat andere bossen klinkt de roep van al onze soortgenoten. Ja, wij zijn eigenaars van een groot rijk, maar sterk versnipperd: een rijk, bestaande uit een heleboel kleine stukjes."
De bloempjes vermoeien zich met deze verrassende berichten. Wat zal hun toekomst zijn?
Liefkozend streelt de avondkoelte hen om te gaan rusten. Voordat ze hun kroonblaadjes sluiten, gaat deze stem door hen heen:
"Onze eigen woonplek kunnen wij heel groots maken. Onze stengels en bladeren maken met elkaar een groen uitspansel, liggend op de bosgrond. Onze grondhemel heeft talloze reine sterretjes, dat zijn wijzelf. Onze geur, als gezonde, verse room, gaat overal heen, blijft tegelijk hier. Dat alles beeldt oneindige ruimte."
Tevreden en gesloten hangen ze neer voor hun nachtrust.
Geplaatst in de categorie: planten
symboliek (mensenheid).