Nadagen
Ze besloten aan de slag te gaan. Eindelijk, zei een van hen, toen ze de daad bij het woord voegden.
Ze liepen over een breed verhard pad langs het bos, rechts niets dan weiland met hier en daar wat koeien. De richting die ze hadden gekozen had niets te maken met wat ze van plan waren. Het was min of meer toeval dat ze deze kant waren uitgegaan.
Het gezelschap bestond geheel uit mannen, ze liepen langzaam. Druk pratend, noch gesticulerend. Eerder zwijgend en afwachtend.
Iemand in het midden verbrak na enige tijd de stilte. Misschien uit ergernis over het trage tempo en er ogenschijnlijk maar niets gebeurde..
Zijn opmerking kwam er met enig venijn uit. “Ik dacht dat het de bedoeling was om aan de slag te gaan. Nou, wat let ons. We lopen al zo lang en er gebeurt maar niets.!”
De leider aan wie deze woorden kennelijk waren gericht bevond zich in het voorste gelid. Hij onderscheidde zich nauwelijks van de rest. Hij keek continu naar de grond en leek meer te peinzen dan hij keek. Toch reageerde hij alert. Met zijn gezicht naar achteren gewend antwoordde hij dat zij handelden geheel volgens de gemaakte afspraken. ‘Wij zijn, zoals wij aan deze wandeling zijn begonnen, werkelijk aan de slag gegaan. Wat is aan de slag gaan anders? We zijn in actie!’
Hij heeft gelijk, scheen iedereen te denken en men deed er het zwijgen toe.
Boven het weiland dreven steeds meer wolken. Aan de kant van het bos bleef de lucht nog maagdelijk blauw.
De stemmen die af en toe opklonken, kregen iets van gemor.
De leider, Ferdinand geheten, hoorde het aan en had al eens achteromgekeken. De opkomende wolken zinden hem niet. Ze hadden immers hun jassen achtergelaten en waren verder zonder voorzorg vertrokken. De eetzaal uit, de buitenlucht in.
Hij hield halt en hief beide armen. De processie kwam meteen tot stilstand. Hij zei: ‘We gaan even naar de kant.’ Hij wees naar een slordige stapel stenen, overblijfsel misschien van een oude muur. Een van de leden spreidde zijn zakdoek over de rand en ging zitten, andere volgden terstond zijn voorbeeld alsof ze hard aan een rustpauze toe waren.
Ferdinand: ‘We moeten even praten voor we verder gaan. We zijn hard aan de slag. Dat is zeker.’
Voorbijgangers keken verbaasd op toen ze merkten dat een groep mensen zich in de rand van het bos ophield met kennelijk niets om handen. Een passerende voetganger die zijn pas vertraagde, stak een hand op. Enkele mannen groetten verveeld terug. Als aan hen om uitleg was gevraagd over hun aanwezigheid hadden ze geen opheldering kunnen geven want zij wisten het ook niet precies.
Toen het weer stil werd op de weg en zich geen nieuwe pottenkijkers aandienden, kwam Ferdinand overeind en nam resoluut het woord.
Hij nam niets terug van wat hij eerder had opgemerkt. Dat ze dus inderdaad voortvarend aan de slag waren gegaan, maar dat hij ook wel aanvoelde dat er iets ontbrak.
Ze moesten op z’n minst een idee hebben, zo betoogde hij, waartoe hun inspanning strekte of waarop zoals tegenwoordig kernachtig wordt uitgedrukt, de focus gericht zou moeten zijn. Kortgezegd, zei hij zonder omhaal, waarop focussen we?
Het bleef stil, kennelijk kon niemand daar iets op zeggen. Of men durfde zich niet bloot te geven. Degenen die niet op de stenen resten zaten draaiden zich een paar keer om, maar bleven op hun plek.
Een van hen haalde een tak van een vogelkers voor zijn gezicht weg en opperde onzeker dat eerst de grootste hindernis moest worden weggenomen. ‘Die hindernis zijn we zelf.’
‘Maar hoe ziet u dat voor zich’, vroeg zijn buurman meteen.
‘Men hoort keer op keer hoe heilzaam het kan zijn, als we over onze eigen schaduw heen springen. Het is niet makkelijk, daar zijn durf en moed voor nodig.’
Hij keek verwachtingsvol het gezelschap rond omdat hij hoopte dat zijn woorden waren aangekomen.
Er volgde echter weer geen reactie, van geen enkele kant.
De hoofden draaiden langzaam in de richting van Ferdinand.
De wolken boven het weiland werden nog talrijker, maar in het bos scheen de zon nog ongehinderd. De temperatuur was dermate gestegen dat de meesten hun colbert hadden uitgedaan en over een arm hadden gedrapeerd. Ze maakten ook hun stropdas los. Ze leken klaar om met iets te beginnen.
Ferdinand stond op, terwijl hij zijn colbert neerlegde. Hij zei: ’Dat van die schaduw, daar ben ik het volledig mee eens. Dat was een relevante opmerking. Ik stel voor dat we het meteen gaan proberen.’ Hij gaf zelf het voorbeeld en wees naar zijn schaduw. Hij zakte door zijn knieën en vanuit zijn hurken sprong hij naar voren. En nog een keer. ‘Probeer het ook maar,’ nodigde hij de anderen uit. Ze wierpen na enige aarzeling een blik op hun schaduw en direct daarna begonnen ook zij te springen. Alsof ze waren geland op hun vroegere schoolplein, waar iedereen door elkaar heen rende als het even mocht. Botsingen en zelfs een lichte valpartij bleven niet. Maar wonder boven wonder stond iedereen hier in het buntgras nog overeind, toen Ferdinand hoofdschuddend en zwaar hijgend weer zijn stem verhief.
‘We wisten het natuurlijk al, dat gaat ons niet lukken, ook in overdrachtelijke zin lijkt het me zeer moeilijk om zoiets te volbrengen. Over de schaduw van een ander springen lukt wel.’ Hierop volgde een onderdrukt gelach. ‘We deden het als kinderen ook. Dat we dit spel nu herhalen mag opvallend heten, maar het brengt ons niet verder. We staan nog steeds met de mond vol tanden. En ik vraag mij in alle ernst af wat ons nog te doen staat. De tijd dringt.’
Als er iemand was die graag iets zei was het Thomas wel. Een grote kerel met een nors gezicht, wat nog verergerde als hij sprak. ‘ Inderdaad, het is de hoogste tijd. We kunnen er niet meer omheen. Wat we moeten doen is onze verantwoordelijkheid nemen, begrijpt u. Die roep is in de hele wereld hoorbaar durf ik te zeggen. En ook hier, allang, maar ook steeds luider.’
Ferdinand knikte langzaam, daarna heftiger. ‘Natuurlijk Thomas, dat is het. En waar ik reuze benieuwd naar ben, is iedereen het daarmee eens’? Ferdinand schraapte zijn keel en noemde alle namen op als bij een hoofdelijke stemming. Ze knikten enkel, instemmend, niemand uitgezonderd.
Hij zuchtte van verlichting en keek op zijn horloge. ‘We moeten vertrekken, we zijn eigenlijk al te laat. Als we aankomen staat er een versnapering klaar .’
Ze klopten hun kleren af. Met een sprong over de droge sloot belandden ze weer op de weg. De colberts bleven op de arm. De zon verdween steeds vaker. Het werd drukkender.
‘We hadden toch een watertje mee moeten nemen’, zei Thomas bits, toen ze nog maar net de wandeling hadden hervat. ‘Ik krijg er eerlijk gezegd moeite mee, nog dat hele stuk terug te lopen.’
Ferdinand reageerde enigszins aangebrand. ’Het hoefde niet bij het vertrek. We zouden immers niet zo lang wegblijven. Goed, het is wat uitgelopen. Misschien kunnen we het restaurant bellen om een verfrissing aan te voeren.’
Hij haalde de offerte van Boslust uit zijn colbert voor het telefoonnummer en kreeg na enig wachten van mevrouw te horen dat haar man voor een paar boodschappen naar het dorp was en dat zij absoluut niet weg kon. Ze begreep het probleem bij deze temperatuur. ‘Nog even volhouden’, sprak ze Ferdinand moed in.
‘Bij het restaurant is niemand beschikbaar om iets fris te komen brengen’, bracht Ferdinand verslag uit, waarna ze zich weer in beweging zetten.
Het was nog zeker tweeënhalve kilometer. De weg liep zo recht als een liniaal. Na het bos schuifelde het gezelschap langs het golfterrein.
‘Misschien kunnen we volgend jaar een keer gaan golfen’, opperde Thomas.
‘Als we dan ten minste nog bestaan, ‘ zei de man die naast hem liep op gedempte toon. ‘ Bij het honderdjarig bestaan hadden we nog meer dan zeventig leden als ik me goed herinner. Wat zong dat licht met zovelen. Nu zijn we nog maar met negentien.’
‘Het antwoord is mengen, mengen’, zei Ferdinand, achteromkijkend, half roepend. ‘We zouden onze mannelijke signatuur kunnen laten varen, er vrouwen bij halen en zo het ledental uitbreiden. Het maakt ons sterker voor de toekomst, geloof ik zeker. Het opent ook een nieuw muzikaal perspectief. Meer sleutelen aan het repertoire, waar we- laat ons eerlijk zijn- wel eens wat op uitgekeken zijn. Je ziet het in meer plaatsen. Het is zo gek nog niet. Een gemengd koor heeft zijn charme en opent zogezegd nieuwe mogelijkheden. We hoeven in het geheel niet rouwig te zijn als we definitief die kant op zouden gaan.’
Naarmate het einde van de wandeling in zicht kwam werden de gesprekken levendiger. In de verte was de bus zichtbaar die hen had gebracht en weer klaarstond voor de terugreis.
Voordat ze op de bus zouden stappen om naar huis te gaan, zo’n honderd kilometer zuidwaarts, wachtte het gezelschap nog een hapje met een pittig drankje en een evaluatie, die facultatief op het programma stond.
Ferdinand had al laten doorschemeren dat hij heel kort nog iets wilde zeggen. Nou, dan wisten ze het wel, dat kon even duren, had Thomas met enig venijn en toegeknepen mond opgemerkt.
De bitterballen lagen in piramidevorm op enkele schalen en ondanks de warmte deed iedereen een forse greep in de bouwwerkjes. Ze smaakten voortreffelijk.
‘Dames en heren, de evaluatie’, zei Ferdinand, nu als voorzitter. ‘Wat heeft deze dag ons gebracht. Als er één ding duidelijk is geworden….onze toekomst is hoogst onzeker. Dat geldt inderdaad voor de hele maatschappij, maar de onzekerheid komt voor onze vereniging wel heel dichtbij. Ons voortbestaan wordt bedreigd. En ja, dat maakt dat we toch de bakens op korte termijn moeten verzetten.’
De monden zaten vol, veel konden zijn toehoorders niet uitbrengen. Het bleef bij een instemmend gemompel.
‘We moeten er de komende tijd eens echt naar kijken’, vervolgde Ferdinand. Voor hij verder ging had hij nog een balletje tussen duim en wijsvinger genomen. ‘Ernaar kijken houdt in dat het grondig moet gebeuren. Dus alle kanten bekijken. En we moeten ervoor waken over ijs van één nacht te gaan. Misschien stellen we een comité in dat zich bezint op de te nemen stappen. Ik denk dat het de moeite waard is om een uitweg te vinden zodat onze vereniging behouden blijft.’
Hierop volgde een waterig applaus.
Toen het gezelschap op het punt stond te vertrekken vroeg de restauranthouder of ze nog een keer ‘We shall overcome’ wilden zingen, zoals ze voor de lunch hadden gedaan, wat hij en zijn vrouw zo mooi hadden gevonden.
De zangers schraapten hun keel en zongen het nummer vol vuur en overgave. Het glaswerk in de oude buffetkast trilde mee.
Daarna deden de restauranthouder en zijn vrouw de zangers al applaudisserend uitgeleide.
Geplaatst in de categorie: algemeen