Na de lezing...
Het relaas dat ik hier vertel begon op een wolkeloze avond, misschien was het zelfs al nacht.
Ik keerde terug van een lezing die ik had gegeven op uitnodiging van Het Genootschap. Zelf was ik al enkele jaren geen lid meer, maar voelde me ten zeerste vereerd dat ze mij nog niet vergeten waren en mijn werk wel konden appreciëren.
Omdat ik op de heenweg af te rekenen kreeg met meerdere verkeersomleidingen en ik maar net op tijd was voor het introductiegesprek, vroeg ik de Pretor, die deze streek immers beter kende dat ikzelf, of er een eenvoudigere route was om terug te keren.
Eerst opperde hij nog dat ik de nacht bij hem en zijn gezin zou kunnen doorbrengen maar daar voelde ik weinig voor. Ik verzon het excuus dat ik enkele huisdieren had en dat die nog gevoederd moesten worden. De Pretor gaf mij een nogal verwarrende routebeschrijving die ik zorgvuldig noteerde en bepaalde ijkpunten, zoals een verlaten boerderij of een ruïne van een kapel, markeerde ik met een kruisje.
Groot was mijn verbazing toen ik onderweg aankwam bij een spoorwegovergang. De slagboom aan deze zijde was omlaag en twee grote rode lichten knipperden onophoudelijk. Ik kon mij niet inbeelden dat de Pretor vergeten was deze overweg te vermelden of ik dat ik het hem niet had horen vernoemen.
Ik vermoed dat ik al meerdere minuten voor de gesloten overweg stond toen ik in de achteruitkijkspiegel twee lichten zag naderen. Even later stopte een voertuig net achter het mijne. De bestuurder, een man een tiental jaar jonger dan ikzelf maar bijna anderhalve kop groter, stapte onmiddellijk uit. In het schijnsel dat de geopende deur achterliet merkte ik een vrouw met halflang donker haar op. Was het de bril die ze droeg of niet, in haar ogen meende ik een mengeling van angst en ongeloof te ontwaren.
De man keek verbaasd om zich heen en wou net iets zeggen toen een tweede wagen opdoemde. Zijn woorden, zo hij er al gesproken had, gingen verloren in het getoeter van het nieuwe voertuig. Hier stapten twee mannen uit. Een van hen, de passagier als ik het goed heb, ging resoluut links voorbij de slagboom, keek meermaals rechts en links als een kind dat angstvallig op het voetpad staat en de lege straat niet durft over te steken, stapte vervolgens tot op de treinsporen, draaide zich naar ons en hief even de schouders, ermee aangevend dat er niets aan de hand is.
Dat was de laatste beweging die ik van hem heb waargenomen want het volgende moment flitste een hel licht op schofthoogte geluidloos van links naar rechts voorbij. Geen locomotief of wagons te bespeuren, de man was verdwenen. Zijn gezel, vermoedelijk de chauffeur, liep op zijn beurt de sporen op, zoekend naar restanten. De naam die hij schreeuwde ontsnapt me nu even, maar het was het eerste en tevens het laatste dat ik van hem hoorde, want een gelijkaardig licht als daarnet flitste nogmaals voorbij, ditmaal in de andere richting.
Ik stond als aan de grond genageld. De man van de eerste wagen was tot naast me genaderd en heel even stonden we met onze handen op de slagboom te turen naar de treinsporen. Hij stamelde dat hier helemaal geen trein kon voorbijkomen. Hij verzekerde mij dat hij deze weg de dag ervoor nog had genomen. Hij wou een kijkje dichterbij nemen, toen de vrouw met de donkere haren uitstapte en zijn naam riep. Hij draaide zich in haar richting en gebood haar met luide stem terug in de wagen plaats te nemen.
Ik heb ze niet geteld en kan nu hun exacte aantal niet weergeven, maar in de daarop volgende minuten kwamen er nog enkele wagens aangereden.
In enkele woorden deden wij het relaas van de gebeurtenissen. Vanzelfsprekend werden wij argwanend bekeken, maar toen wij de aandacht vestigden op de plots opdoemende spoorweg, verdween elke poging tot spot.
Dat er iets moest ondernomen worden, dat stond buiten kijf. De anderen zouden zich verspreiden om hulp te halen.
Omdat ik, zoals eerder vermeld, deze streek niet zo goed ken, stelde ik voor ter plaatse te blijven, teneinde nieuwe bestuurders te waarschuwen.
Nauwelijks waren alle anderen weg, toen een jongeman in een blitse sportwagen mijn woorden in de wind sloeg en een poging ondernam de spoorweg over te steken. De wagen maakte niet het minste geluid toen het witte licht voorbij flitste.
Ondertussen verdwijnt de duisternis stilaan. Aan de overzijde van de spoorweg staat geen enkele wagen en is geen levende ziel te bespeuren.
Als ik achter me kijk heb ik de indruk dat de horizon verdwijnt. Ik verklaar me nader: de einder komt steeds dichterbij. Waar even geleden nog een windmolen waar te nemen was, is nu enkel nog het blauwe luchtruim te bespeuren. Mocht ik niet beter weten en het absurde van mijn gedachten niet inzien, zou ik denken dat de aarde langzaam verdwijnt.
Ik stop deze vellen papier in een leeg waterflesje en gooi deze vervolgens naar de overkant van de spoorweg.
Ik hoop dat iemand dit tijdig leest en hulp kan sturen.
***
Deze brief vond ik bij het aanbreken van de dag, toen ik voor deze gesloten overweg stond. De slagboom is langs deze zijde omlaag en twee rode lichten knipperen onophoudelijk. De overkant kan ik echter niet waarnemen, het lijkt alsof de aarde hier ophoudt te bestaan.
Vreemd, want ik weet wel heel zeker dat hier helemaal geen trein voorbij komt….
Zie ook: https://hervesuys.org/
Schrijver: Hervé Suys, 25 februari 2024
Geplaatst in de categorie: algemeen