Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Een vreemd kerstverhaal. (Geschreven door mijzelf !)

De Heilige Vlam

Het sprookje van Stefan Partos

Een vreemd kerstverhaal ...


De heilige vlam

Het sprookje van Stefan Partos


Eindelijk kwam de lente terug, maar desondanks ...


waaide er een wilde storm over het land, zodat de bloeiende bomen niet wisten, hoe ze hun tere kleertjes bijeenrapen en vasthouden zouden. Flarden van heel licht-roze en wit vlogen reeds door de lucht, en 't zag eruit, alsof er op het eerstvolgende grote Lentefeest wel heel veel genodigden moesten ontbreken bij het gebrek aan een passend kleedje !
En midden in die onbarmhartige storm was er een teer en bevend vlammetje.
Soms werd het bijna tegen de grond geslagen, en soms was het hoog in de lucht, maar hoe dan ook, het werd zò wild voortgezweept dat het samenkromp van angst, en klein werd als een wit vonkje dat elk ogenblik scheen te willen sterven.
Dat arme vlammetje !
Het wàs al zo moe van zijn lange zwerftocht over de aarde, waar het een thuis wilde zoeken maar overal dichte deuren vond, en nu woedde er zo'n wilde, woeste storm terwijl het nog geen schuilplaats had !

Ik weet niet zeker waar het vlammetje vandaan kwam maar ik geloof
dat het geboren werd helemaal boven in het spitse gewelf van een machtige kathedraal, een oude grijze tempel waarbinnen stromen gouden
orgelmuziek op en neer gleden, en waar er juìst het grote wonder gebeurde, dat de klanken die gevonden werden door een edel en wijs mensenhart, éventjes zuiver samenklonken met de tonen van het geheimzinnige lied dat hoog boven de wereld ruist en de sterren dansen doet.
Op de maat van dat wonderlijke lied heffen, buigen en strekken de sterretjes hun dunne armpjes, zodat hun zilveren jurkjes en gouden mouwen zich golven en plooien.
Dan zouden de mensen misschien naar de hemel kunnen kijken en zeggen :
"Wat tintelen de sterren vanavond !"

Ja, in die kathedraal, met haar krans van lage, schemerige kapelletjes, waar het licht zo wonderlijk binnenviel door de kleine gekleurde vensters, mòet het vlammetje wel geboren zijn, want door de donkere deuren was het naar buiten komen glijden als een bundeltje zilverwit, heilig vuur.
Vol moed begon het toen te zoeken naar een woonplaats ...
Och, wat leek dat nu lang geleden, en wat was het vlammetje smal en teer geworden op zijn zwerftocht !
Wat had het aan veel mensen gevraagd :
"Neem me bij u, laat me wonen in uw hart ; door mijn hemelse afkomst kan ik u leren, stromen gouden muziek rond u te doen bewegen als een rivier van heilig water, waaraan zieken zich gezond kunnen drinken en die weg wast al wat vuil en lelijk is !"
En wat hadden de mensen het vlammetje toen geantwoord ?
"Ja, 't zou wel heerlijk zijn, de macht te krijgen die je ons belooft, maar ...
in ons hàrt wil je wonen, en dat kan niet, want je bent een vlàm, al zie je eruit als mooi zwevend zilver ... en een vlam bràndt !"
"Heilig licht doe ik schijnen in het hart, dat mijn woning wordt,"
klaagde het vlammetje.
"Maar branden zul je tòch," zeiden de laffe mensen en ze sloten het vlammetje buiten en trachtten het voorgoed te vergeten.
In die wilde lentestorm vocht het vlammetje nu voor zijn leven, maar lang zou het de strijd niet meer kunnen volhouden ...
Dààr ... was daar niet een venster dat openstond ondanks de storm ?
Het vlammetje glipte door een klein kiertje en helemaal buiten adem zat het trillend op de vensterbank.
Het voelde zich doodmoe en koud, maar veilig !
"Hoe... - hoe... - hoe... !" gierde de wind nu teleurgesteld.
Voorzichtig gleed het vlammetje dieper de kamer in, waar er niemand was, die 't ruw terugwees.
Toen zag het een wiegje en daarin lag een klein, nietig kindje te luisteren naar het joelen en bruisen van "Lentestorm".
Dat kleine mensenkind had gouden, wijdopen ogen die zò stralend waren, dat het vlammetje er verbaasd over was.
Want het had nog nooit zo wijze, heldere ogen gezien in het hoofdje van zò een klein kindje, een popje, dat stellig nog maar een paar maanden geleden op de wereld was gekomen !


Het vlammetje ging op de rand van het wiegje zitten en peinzend kijkend naar dat tere kinderkopje met zijn stralenkransje van donkere, pluizige haartjes, fluisterde het stil voor zich heen :
"Heilig licht doe ik schijnen in het hart, dat mijn woning wordt ..."
Het kleine, mooie kindje begon te lachen naar dat zilveren dingetje op de rand van zijn wiegje.
"Wie mij binnenlaat, zal kracht krijgen om stromen gouden muziek over de mensen uit te storten ..." ging het vlammetje zachtjes voort.
Wéér lachte het kindje, deed een klein, lief vuistje open en trachtte de zilveren bezoeker te grijpen !

Toen nam het vlammetje een besluit, en zei : "Als ik je brand, klein popje, zul je wel hard gaan huilen ; dàn zal ik weer dadelijk weggaan !"
En, het nestelde zich in het hart van 't kindje, elk ogenblik verwachtend dat het kleine popje luidkeels zou protesteren tegen de zilveren gast, die het pijn deed met zijn stil, wit vuur.
Maar het kindje huilde niet !
Het trok alleen een vreselijk ernstig gezichtje en kneep zijn handjes stijf in elkaar.
Want tegelijk met het felle branden in zijn borst voelde het tengere jongetje een wonderlijke vreugde :
Het bruisen en ruisen van "Lentestorm" werd door de toverkracht van het hemelse vlammetje tot machtige muziek, en het horen van die heerlijke klanken was het mooiste, dat het kindje in zijn kort leventje nog ondervonden had.
En zijn moeder, aan wie het jongetje nog niets vertellen kon, verbaasde zich in de komende dagen erover, wàt haar kleine ventje toch wel mocht horen, dat hem zo stil-gelukkig deed zijn.
Hoe kon zij ook weten, dat het vlammetje zelfs haar eìgen lachen voor het kindje tot louter muziek maakte !
Zo had nu het vlammetje een blijvend tehuis.
Want ook toen hij al begon te spreken en te lopen, verdroeg de kleine jongen moedig het felle branden van de vlam in zijn hartje, vanwege het geluk dat zijn gast hem gaf.

Eens gebeurde er iets uiterst bijzonder !
Het kereltje zat op de schoot van zijn moeder, en vòòr hem stond er een grote man, die met een staafje begon te strijken over een vreemde, grillig gevormde bruine houten doos ... een toverdoos !
Gouden klanken kwamen er uit het glanzende hout :
tonen zò heerlijk, dat alles verzonk wat het kind eerder gehoord had,
de muziek van bladergesuis en regengetikkel, vogelgezang en insectengezoem, moeders lachen, zèlfs de stem van het klavier,
dat prachtige klavier waarvan het jongetje toch zoveel hield en dat hij met zijn kleine vingertjes al wakker kon maken, alles, maar dan ook àlles verdween ... en de nieuwe gouden klanken namen hem op en brachten hem in een wereld van lichtende heerlijkheid, een rijk nieuw
sprookjesland !
En daar wilde hij blijven, altijd blijven ...
Maar het vioolspel eindigde, de kleine jongen werd plotseling uit zijn toverland gezet en vond zichzelf terug aan de hand van zijn moeder, die hem stevig vasthield omdat hij eigenlijk nog véél te klein was om met de Grote Mensen mee te mogen luisteren naar een concert.
Nu bedacht het kind iets moois :
hij zou zijn moeder vragen om ook zo'n pràchtige toverdoos te krijgen, die zijn laatste dromen zou waarmaken !!!
Hij wilde zèlf daarop strijken, en het wonderland zou dan altijd voor hem open gaan !
En in zijn grappige kleutertaaltje bedelde 't kereltje zòlang om een viool, tot zijn moeder zwichtte en het verlangde voor hem kocht.
Toen gebeurde er iets vreeslijk : dat kleine jongetje greep met stralende ogen naar die rijkdom, in zijn hartje danste vreugdevol het witte, heilige vlammetje, en ... toen de strijkstok over de snaren gleed, wilde het toverland niet opengaan, wilden er geen gouden wonderklanken uit het bruine doosje komen ...
Wie nu denkt, dat het arme, bedroefde kleine baasje in zijn teleurstelling de nutteloze toverdoos weggooide, zijn zwartgelokt bolletje in moeders rok verstopte en hevig begon te huilen, die vergeet, dat het kereltje reeds lang geleerd had, heldhaftig zijn lipjes op elkaar te drukken als de vlam hem zoveel pijn deed, dat de tranen te voorschijn wilden komen uit zijn donkere gouden ogen ...

Met een heel ernstig gezichtje begon het kind vastberaden opnieuw te strijken, tot de onwillige toverdoos hem uiteindelijk beloonde met één, slechts één enkele gouden klank !
Toen wist het jongetje, dat hij ook de andere wondertonen wel zou vinden.
En hij zocht, urenlang wroette dat lieve zwartgelokte kind om zuivere klanken uit zijn toverdoos te halen !
Als zijn kleine knuistjes er pijn van deden en zijn armpjes stijf werden, dan was er het vlammetje dat hem toefluisterde : "Niet ophouden, dòòrgaan, je bent vlàk bij een nieuwe wonderklank ; luìster ... hòòr ... zò moet die klinken !" ...
En dan zong het vlammetje hem vòòr, en grepen de vermoeide vingertjes opnieuw naar de snaren, tot het kind eindelijk gevonden had, wat hij zocht.
Zo probeerde het kleine jongetje de weg naar het wonderland te leren kennen en toen zijn moeder zag hoe heilige ernst het hem was, bracht zij haar kind naar de grote, knappe meneren die zijn leermeester zouden worden in 't vioolspel.
Nee maar, wat keken die deftige professoren raar naar het kleutertje dat zij moesten onderwijzen !
Wat zouden ze aanvangen met dat grappige kaboutertje ?
Hij was immers veel en véél te klein om al naar school te gaan.

En bijna boos vroegen ze aan moeder of zij wel wist hoe moeilijk en zwaar de lange weg was die zij haar kleine ventje wou laten gaan ?
Zò een dreumes !
Hoe zou hij ooit de reusachtige bergen van muziekboeken al kunnen beklimmen waarmee het pad begon !
Want die geleerde heren wisten nog niets van de heilige vlam die leefde in het hart van het jongetje, een kracht die hem al zò veel had doen vinden.
Maar hoe snel merkten de meesters de ongelofelijke rijkdom van het vlammetje !
Alsof hij op het jong van Pegasus zat, zo jaagde de kleine verder, sneller, steeds maar sneller !
Zijn fel paardje gaf hem wondervleugels, en stoutmoedig sprong hij over alle hindernissen op de lange en moeilijke weg die hem te wachten stond !
In verbazing keken de wijze professoren toe, hoe het moedige kind in een niet te stuiten vaart zijn tomeloze rit volbracht naar het doel dat de heilige vlam hem in de verte deed zien.
Zò prachtig moest het jongetje immers worden dat de bruine toverdoos àlles deed wat zij wilde dat hij doen zou : uiterst zacht fluisteren, alsof ze voorzichtig een geheimpje vertelde aan moeders oor ; glashelder juichen, alsof de hele wereld feest vierde ; soms ook snikken, alsof ze medelijden had met alle bedroefde mensen ... want pas als de viool dàt alles onder zijn handen deed, dan zou hij ook voor alle mensen het wonderland kunnen doen opengaan waarin hijzelf zo graag verbleef ! ...
Het was de vlam die leefde in het hart van dit kleine en tengere jongetje, die hem al deze wijsheid leerde.
Op een goede dag verklaarden de meesters dat zij dit kereltje niets meer konden bijbrengen alhoewel hij nog maar een klein ventje was, die een kruintje met mooie lokken had, dat slechts tot hun schouders reikte als hij op zijn tenen stond.
"Nu moet je voor de mensen gaan spelen", zei het vlammetje,
"kijk eens, hoe moe ze van hun dagtaak zijn !"
"Kijk hoe droevig sommigen er uitzien !"
"Speel !"
"Voer al de heerlijke muziek uit, die door de grote dichters gevonden is, zodat de mensen zich zullen gaan voelen alsof er gouden stromen hen meevoeren naar een wonderland, waar zij kunnen vergeten wat hen drukte !"
"Gééf je ... offer je op aan de mensen !"
"Hun stralende ogen zullen je danken !"
"Dat wil ik," zei het jongetje.

En nu reisde hij de wereld door en hij speelde !
Hij speelde in het oosten en in 't westen, in het noorden en in 't zuiden,
soms voor grote mensenmassa's, soms voor één eenzame ziel : maar altijd
speelde hij met de heilige vlam brandend en dansend in zijn hart !


Telkens, als hij alles gebracht had zo goed hij kon en merkte hoe lief de mensen hem kregen om de pracht waarmee hij zijn viool liet zingen, legde hij zijn hoofdje met de lange donkere haren tegen zijn moeder aan, die zijn warm gezichtje verkoelde en hem liet uitrusten.

De jongen werd groter en hij had steeds meer moed nodig om het branden van de zilverwitte vlam in zijn hart te kunnen verdragen, want dit vlammetje groeide òòk, en het brandde heviger en feller !
Zowel de wonderlijke bekoring die uitging van zijn hemelse klanken, als het aantal zielen die hem zegenden, groeiden !
De sympathie van de mensen, die van zijn zuivere, edele muziek hadden genoten, steeg tot hem op als geurige, gouden damp van een kostbaar brandoffer : Hij leek hierin gehuld te staan als een prins in zijn sprookjesmantel ...

De vlam deed Heilig licht in het hart van de jongen schijnen.
Daardoor kon er nooit een lelijke gedachte in dat reine hart wonen,
en hadden de diepe donkere ogen van de knaap zo een gouden glans !
Maar in dat zuivere licht van zijn vlam begon de jongen alles duidelijker en scherper te zien : Hij zag het vele leed, dat als een last op de wereld ligt, en hij zag ook het kwaad dat bij de mensen woont.
Hij had verdriet om de slechte mensen, een zò groot verdriet, dat nòch de zachte stem van zijn moeder, nòch de gouden klanken van zijn viool hem konden troosten.

Hij wist dat hij de mogelijkheid had om voor velen de last van het leed te verlichten, maar hij voelde ook, dat zijn krachten nog niet voldoende waren, om de strijd aan te gaan, met àl het kwade !

"Leer mij iets nieuws om voor de mensen te spelen," smeekte hij het vlammetje : "iets dat zelfs nog geen dichter schreef ... leer me het lied, dat hoog boven de aarde ruist en de sterren dansen doet !"
"Ik wil de mensen goed maken, allen, ìedereen !"
"Leer me het lied, waarmee ik dàt zal kunnen !"


Stil en zuiver "bràndde" de vlam nu in het hart van de jongen, en heel innig antwoordde die vlam : "Wie de mensen goed wil maken, moet tot grote offers bereid zijn ..."
"Ik wil !"
"Zeg me, wàt ik doen moet !" zei de knaap resoluut.
... "En wie het lied wil leren, het wondere, heilige lied, dat hoog boven de aarde ruist ..." fluisterde de vlam en begon zachtjes te beven, alsof een grote ontroering haar belette om voort te gaan ...

Toen voelde de knaap, dat er iets héél moeilijks van hem verlangd zou worden, en opkijkend, zag hij het strenge, ernstige gelaat van de dood.

Heb je moed, mijn jongen ? vroeg de dood,
Slechts ik kan je leren om het lied van de eeuwigheid te maken tot jouw eigen lied ; aan mij moet je je toevertrouwen, als het verlangen naar dat lied eenmaal in je ziel ontwaakt is en je beheerst, zodat de aarde te klein voor je wordt ...
... Wees dapper ! Ik ben gekomen om je mee te nemen ...

Even aarzelde de jongen, niet uit lafheid, maar omdat hij dacht aan de vlam, en de vlam antwoordde op zijn verstomming : "Ik blijf bij je !
Jìj hebt mij altijd gedragen in je hart : Nu zal ik jòu dragen !!!"

"Maar de mensen dan ???
De mensen die ik gòèd wilde maken door ze het lied van de eeuwigheid te brengen," fluisterde de knaap en keek in het ernstige gelaat vòòr hem.
"Hoe zal ik dat kunnen, als ik niet meer bij hen ben ?"

Vertrouw mij : zei de dood, en strekte zijn hand uit.
Toen streelde de knaap door de haren van zijn moeder, de schat die hem zò dierbaar was en die hij nu verlaten moest, omdat hij de melodie wilde gaan leren van het geheimzinnige lied, dat veel te mooi is voor de aarde ...

Dapper legde hij daarna zijn hand in de hand van de dood.

Geen enkel mensenoog had het vermogen om de prachtige schittering te zien waarmee de vlam opsteeg, zò verblindend werd ineens haar heerlijk zilverwit en zuiver licht.
Het overtrof zelfs totààl, de adembenemende kleurenglans van elfjes !!!

Er daalde een regen van ragfijne zilveren vonken neer.
Eén van die vonken viel op zijn arme moeder, die alléén achterbleef en wanhopig het kleed van de dood vastklemde, omdat zij dacht dat de dood met gewèld haar lieveling met zich meevoerde ...
Zachtjes streelde de dood toen haar handen, en maakte ze dan los.

En de zilveren vonkjes ?

Nog stééds zweven en dwalen ze rond onder de mensen ... ze zijn zoals de zeldzame gedachten die zich veranderen in een ècht verlangen om terug dat wonderlijke lied te mogen horen, dat hoog boven de aarde ruist.
Je weet het maar nooit, ... misschien werd het eerste vonkje geboren in het trouwe en sterke hart van een jongen, die alle mensen gòèd wilde maken.
En ... je weet het maar nooit : ... Als er iemand op onze aarde de naam van die jongen uitspreekt, begint er misschien weer één van die verloren zilveren vonkjes opnieuw helder te schitteren.
Dit vonkje wordt dan, zelfs al is het slechts héél eventjes, een wondermooie ster die ons weer de weg wijst !!!
Het zou een héél kort, maar uiterst liefelijk en vriendelijk ogenblik zijn, waarop de mensen éventjes weer héél stilletjes en vol eerbied worden ...
Misschien voelen ze dàn, dat het hun heerlijke plicht is om gòèd te zijn ... Op dàt vergeten ogenblik, geloof ik ... ja, hier ik ben er zelfs zéker van, dat ze dàn eventjes in een flits, heel zuiver en sterk, ...

het lied van de eeuwigheid

zullen horen, dat hoog boven hun ruist !!!

Colophoon :

.......... Despite all the "crualties" in this world ... I wish that tenderness and warmth wil grow in all the harts that still believe in a God of love, peace and happiness !!!

Happy Christmass to every-one !!!

Schrijver: D.Rispens
Inzender: Donald, 13 december 2001


Geplaatst in de categorie: afscheid

1.4 met 18 stemmen 3.093



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Donald Rispens
Datum:
15 december 2001
Email:
donald.rispenspandora.be
Lieve Kelly, ik ben misschien een "belabberde" schrijver, maar, ... in alle eerlijkheid: "durf je jouw email adres doorgeven, en ... ken je iets van "literatuur" ... ik betwijfel het ... !!!
Graag zou ik je "persoonlijk" willen be-antwoorden !!!
All my love", and "happy Christmass anyway !
De schrijver


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)