Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Het drama van de trap.

Laatst nog een film teruggezien op video: Hamburger Hill, uit 1987 als ik me niet vergis, van ene John Irvin. Een Vietnam-epos met zeer harde, realistische oorlogsscènes. Amerikanen zitten al een tijdje op verkeerd grondgebied hun strijdlust bot te vieren. Blijkt er nog ergens een heuvel te zijn waar de Vietcong, zich thuisvoelend, heeft ingegraven en dat is dan weer een doorn in het oog voor Uncle Sam, die dan maar beslist de heuvel te bestormen.

Het vreemde van die hele film is dat hij als drama wordt aangekondigd en dat ik al na een twintigtal minuten zat te glimlachen, grinniken eigenlijk. Nochtans waren alle ingrediënten, om het tot een grote film te maken, aanwezig. Vanwaar dan die lachbui, dat ongeloof?
Ik vrees dat het simpel is. De film wou in al zijn ellende van de bestorming groot drama brengen, een heldenverslag zeg maar. Jonge Amerikaanse soldaten – allen hoofdrolspelers en ze sneuvelen allemaal, in een inferno van machinegeweer en granaten, beide zijden hebben er genoeg van - stormen een heuvel op, of beter doen verschillende pogingen daartoe, en ongeveer de hele film lang zie je schreeuwerige, dolgedraaide uniformen, in al hun angst en afkeer voor dit wereldgebeuren, gewond raken, in elkaar zakken, uiteenspatten, zelfs gewoon doodgaan.
Het drama is al zo groot (sterven doe je nooit voor je plezier), en het wordt allemaal met nog groter pathos gebracht, uitvergroot, opgeblazen: zeer realistische beelden in close-up, bloed, zweet en tranen, ondersteund met muzikale effecten waar mogelijk – alleen de geur ontbrak – en het werkt allemaal op de verkeerde spieren. De lachspieren.
(Voor de lezende jeugd die de film niet kent: ‘Hamburger Hill’ is de voorloper van Mac Donald)

Slechts één scène is me echt bijgebleven. Na de zoveelste mislukking van de bestorming gooit Amerika zijn deus ex machina in de strijd. Vanuit de hemel vliegt geweld over dat op de grond losbarst: duizend bommen en granaten die het nadeel hebben om ook de verkeerde kant te kiezen, of beter: alle kanten. In een ultieme poging dit onheil af te wenden zie je een G.I. tierend in een veldtelefoon nieuwe coördinaten doorschreeuwen. Daarna ontploffing, chaos, rook, stilte. Opnieuw tieren en brullen. Stilte. Diezelfde Amerikaan staart nu, zwijgend en met een vreemde blik in zijn ogen, naar de grond, enkele meters verderop. Hij herkent iets, maar wat?
Camerabeweging naar beneden: daar ligt een telefoon in een hand aan een arm. Zijn arm.
Die hele scène duurde nauwelijks dertig seconden.
Daarna ging het ‘echte’ drama gewoon door tot uiteindelijk de heuvel veroverd werd.
Einde.

Eén ding werd me na de film duidelijk: drama wordt pas echt drama als het ingehouden wordt, verzwegen, verborgen. Anders krijg je flauwiteiten, slapstick, humor.
Misschien wou die film mij ook wel het verschil tussen proza en poëzie aantonen.

Kunnen we dit even tegen het licht van het gedicht aanhouden?
Bert Schierbeek heeft alvast een bundel waar dat kan: 'De deur’ uit 1972, over het tragisch overlijden van zijn vrouw.
Ik wil graag een gedicht citeren dat in zijn eerste regel een poging doet iets te vertellen, en in de tweede al meteen in een lach schiet. En dat lachen gaat zo sterk door dat het eigenlijk een slappe-lach gedicht wordt, net als de regels die dan ook maar slap over elkaar heen buitelen.

maar we zouden niet vergeten dat
we hebben gelachen, gelachen hebben
we veel en dat zal ik niet vergeten
want we hebben gelachen en veel hè?
en dat zullen we nooit vergeten om-
dat we zoveel gelachen hebben en dat
niet vergeten gvd wat hebben we gelachen
en niet en nooit vergeten dat we zo
hebben gelachen omdat we samen waren
en zoveel gelachen hebben dat we
het nooit zullen vergeten.


Het enige wat het gedicht ons vertelt, is dat we het niet zouden vergeten, en vlak daarna gaat het schokschouderend verder.
Mijn eerste indruk is dat het niet gedaan krijgt wat het eigenlijk wel wil: iets samenhangends brengen. Het lachen gaat over in hikken en dat is uiteindelijk hoe hinkstapspringerig de taal wordt.
Mijn tweede lezing is anders: het is, denk ik, het soort lach dat ontstaat vanwege te veel humor, of overdreven drama. En dat laatste is hier aan de orde.
Schierbeek wou ons wel even het tragische laten zien maar, noch zijn taal, noch hijzelf, waren daar op berekend.
Of misschien juist wel: het besef dat dit moeilijk meedeelbaar leed nauwelijks in woorden was te vangen deed hem naar de humor grijpen om in dit gedicht het drama te verkleinen, een evenwicht zoekend tussen handenwrijven of handenwringen, waardoor het inderdaad aangrijpend wordt. De herinnering aan haar wordt afgewogen aan het feit dat ze vroeger nogal gelachen hebben met elkaar, en dat dit nu niet meer kan. Humor flambeert het drama: de vunzige smaak van het leven proef je pas na het aroma van de lach, en wordt er des te erger door.

Een knap gedicht van Havano past hetzelfde principe toe, in vrij alledaagse taal, iets wat volgens mij nooit gemakkelijk is in een sonnet, met zijn dwang tot rijm en regels. Maar hier wordt het dichten goed op de rails gehouden: cadans, cadans, cadans, altijd rechtdoor, sporen maar. Van de vorm naar de inhoud en terug.

Eindstation -Havano-

Terwijl de trein de avondlucht doorkliefde
werd langzaam, met het doven van de zon
de slaapcoupé een veilige cocon
een bron van lotsverbondenheid en liefde

Een vrouw verzocht, de schaar aan het karton
of iemand chocolademelk beliefde
Graag! klonk in koor, als dat haar niet ontgriefde
en weldra gingen plastic bekers rond

Eén was er, die niet meegenieten kon
hij had niet zomaar deze reis genomen
Waar bleef nou de vervulling van zijn dromen?

Waar bleef dat langverwachte eindstation?
Onzichtbaar klonk een stem van het balkon
'Kijk om je heen. Je bent al aangekomen!'

In de eerste strofe zie je het gedicht op het juiste ‘langzame’ ritme komen en bij zin twee kon ik een eerste glimlach niet onderdrukken: een god deed daar net de zon uit, waardoor het leven in een wat donkere samenhorigheid bij elkaar kruipt. Hoe daarna de treincoupé opgaat in lotsverbondenheid en liefde. Het is zo’n uitspraak die ik wat graag de Nederlandse Spoorwegen zou aansmeren.
En in de volgende zin: ‘Een vrouw verzocht, de schaar aan het karton / of iemand chocolademelk beliefde /, kon ik mijn bewondering niet onder stoelen of banken steken.
Het staat daar zo alledaags, zo bijna banaal, dat ik mij nog steeds afvraag hoe Havano in godsnaam die zin in een sonnet heeft gekregen.
Het resultaat is prachtig: een chocoladedrinkende, ronddenderende, vrolijke bende mensen.
Daarna uitgestelde volta: een beeld van de Heer D. Roogstoppel die met toegeknepen angst (voor het leven), tot rondkijken gedoemd is. Normaal ga je naar het station met de schrik je trein te missen. Hier wordt vakkundig het beeld binnenste buiten gekeerd: al rijdend, bang en onrustig van al dat moeten leven, te kijken zitten of je je droomstation niet voorbijrijdt.
Tot een stem - de volta - eindelijk duidelijkheid brengt: / …je bent al aangekomen./
( Op spoor 14 wordt het leven uitgerangeerd.)
Wat mij bovendien nog het meest intrigeert is de betekenis van het sextet. Bedoelt de schrijver hier dat de mens, vrolijk verder reizend, uiteindelijk zal aankomen waar hij, willen of niet, altijd aankomt: het eindstation? Of dat het hele leven, met al zijn knarsende gebreken, zijn netjes sporende tekortkomingen, met al zijn nergens op berustende vrolijkheid, met eeuwig glimlachend nihilisme, maar meteen in plastic bekers moet geconsumeerd worden?
Van mijn eerste uitspraak ben ik zeker, die tweede minder en toch, denk ik, kan het allebei.
Alweer drama, maar de humor loopt als een kaartjesknipper door dit denderende sonnet,waardoor het mij, op een prettig gestoorde manier, verzoent met wat ooit nog komen moet.

Van het Nederlandse reglement naar het Vlaamse reglementloze.
Van tucht naar ontucht, van rijm naar rijmloos, van orde naar wanorde. Van Havano naar Raskolnikow.
(Alvorens er enig politiek misverstand zou ontstaan: als ik moet kiezen tussen één van beiden kies ik ze allebei.)
De speelzieke ‘dwaasheid’ van taal, in ‘Lenteschoonmaak’, deed me stilstaan bij dit gedicht. Raskolnikow lijkt hierin zo weggelopen uit een scène van Monthy Python: verkleed als kuisvrouw (ik gebruik hier opzettelijk het Vlaamse woord kuisvrouw, zo’n alledaagse uit de straat weggeplukt, en niet zo’n Nederlandse voorzichtig-de-pink-in-de-lucht-houdende poetsvrouw), maar met iets te veel haar op de benen, iets te hoge stem om niet te zien dat het geen echte vrouw is, en met een brandende sigaret in de mondhoek.
En dan maar rondvloeken.
Kortom van het romantische karakter, waaruit dit gedicht zeer zeker ontstaan is, werd drama gemaakt. Alleen werd het de schrijver duidelijk dat die romantiek hier niet kon, dat het absoluut niet ging werken in het gedicht, tenzij tegenwerken. Het zeemzoete werd dan maar te lijf gegaan met een zeemvel, met zeepsop, met beeldspraak, en met de knarsende stalen schuurborstel van jawel: humor! Zie alvast de eerste twee regels, en eigenlijk het hele gedicht:

Lenteschoonmaak - Raskolnikow-

Glimlach weer recht gesmeed,
tranen op sterk water,
de gedoofde dia van je snoet
laat een witte schedelmuur achter.
Dan je lippen van de mijne gewassen en
je vingers uit mijn rug gehaakt.
Het tapijt van je voetstappen
bij mekaar geborsteld en
onder de mijne geveegd.

Ons bed tot kast vertimmerd,
daar alles in opgeborgen.
Maar je hielen, die hangen er nog
en kan je alsnog komen halen.

Het is geschreven met een verkwikkende droge humor, met de knagende romantiek van tandpijn en ik zit er bij te grinniken als een paard dat net is vastgelopen in een wei prikkeldraad.
Het hele gedicht grijpt aan, omdat het verhaal, de inhoud, het drama, met zo’n afstandelijkheid tekeergaat, en met al dat grappige geroezemoes van beelden uiteindelijk besluit om het voorwerp van alle intimiteit, het bed, te verbouwen tot iets waar je herinneringen in bewaart, in opbaart: de kast.
Voor wie zich afvraagt waar die pijnlijke regel, ‘Maar je hielen, die hangen er nog…’, vandaan komt: van een oerdegelijke Vlaamse uitdrukking, ‘kus mijn hielen!’. Het wordt graag gebruikt door op hoge hakken koketterende vrouwen die besloten hebben je voor de rest van je leven te laten voor wat je bent, een zelfrijzende idioot die voortaan het huisgezin maar op zijn eigen, te kleine, schouders mag torsen. En terwijl je die prachtige hielen dan maar halsoverkop en letterlijk probeert te kussen, om het ontij te doen keren, slaat zij de deur parmantig en keihard dicht. Met alles daartussen.
Hoe die laatste regel haar alsnog probeert terug te halen.

In het volgende probeert Ettina J. Hansen een Haiku uit. De populariteit ervan in Nederland is me altijd een raadsel gebleven en ik denk dat het in Vlaanderen niet veel beter is. Vermoedelijk zette ooit een of andere zenboedhist (ook Japan zendt zijn boeddhisten uit), weggedreven van het thuisland, voet aan lager wal, in al zijn gemis een haiku prevelend.
De eerste Nederlander in de buurt die er hem, niets begrijpend, over aansprak kreeg als uitleg: haiku. Nog minder begrijpend bleef Nederland rondkijken, tot plots: 'Ha koe!'.
Herkenning én erkenning! Dit nieuwe dichten verspreidde zich sneller dan de gekke koeienziekte.
Het is daar ook een land vol runderen.

Mij stoort vooral, ondanks de goede leerschool die het haiku-beoefenen in zich heeft, dat het zichzelf tot poëzie aan het verheffen is. Dat het doet alsof er buiten het genre nog nauwelijks poëzie bestaat, terwijl het net omgekeerd is.
De tanka, haiku, senryu, en al die andere Japanse ingehouden keelklanken, berusten eigenlijk op woorden, en niet op een alfabet, en verder heeft het hele fenomeen te lijden aan te strikte reglementering. Niet alleen de strengheid van wat moet, maar ook die van wat allemaal niet mag. Er is, gelukkig maar, nog steeds geen wet op poëzie.
Mijn oordeel is en blijft trouwens dat wetten, als ze gaan tegenwerken, beter kunnen genegeerd worden, zelfs afgeschaft. Neem desnoods de Vlaamse oplossing: een achterpoort. Dat is in de poëzie hetzelfde als op het eerste zicht een Haiku schrijven, en op het tweede zicht veel méér.

E.J. Hansen heeft de reglementen goed toegepast. Vijf-zeven-vijf lettergrepen en een diepe verbondenheid met de natuur. Een gedicht over een plantje: een klimop.

Haiku -Ettina J. Hansen-

groen nog klom ze op
de muur bladstil was het toen
ze erover viel


Het gevaar bestaat dat je over dit, op het eerste zicht simpele gedicht, heen leest.
Een schitterend enjambement in de regel: ‘ groen nog klom ze op / de muur … ‘. Het maakt dat je een paar keer moet herlezen voor je aanvoelt dat er meer aan de hand is. En als we van dat groene en onervaren, een kind bijvoorbeeld (een mensje) maken, zie je hoe Hansen er in slaagt met drama te smokkelen.
‘…bladstil…’, legt de eerste link met de natuur, maar als je de natuur zo stil krijgt als in deze haiku, wordt het wel allemaal zeer onwennig, en zou het best kunnen dat het beklimmen van die muur wel over het beklimmen van het leven zelf gaat, of hoe je daar met al je onervarenheid kunt afvallen.
Is het mogelijk dat hier ook iets verteld wordt over het schrijven van gedichten?
Misschien moet ik Hansen eens vragen hoeveel ze geschrapt heeft, hoe vaak ze naar de woorden geluisterd heeft, alvorens ze tot dit resultaat kwam.

Dat ze meer dan één goede haiku kan schrijven bewijst volgende gedicht: iets over de zon.

Haiku

kijk, in de wolken
is ze niet, maar wat straalt ze
en schijnt gelukkig

Misschien is dit wel het vervolgverhaal op de vorige haiku.
Hoe je met zo weinig woorden, verhaal kan maken.
Het schijnt, lijkt, blijkt allemaal wel heel eenvoudig geschreven te zijn.
Ik wil daar graag nog iets aan toevoegen: dit is geen tanka, haiku of senryu, dit is veel meer. Dit is een Uki-Goshi, een heupworp.
En vanuit die heup maakt Ettina J. Hansen poëzie.
Ippon!


In ‘oogappel’ opent Ron Hoeks met een prachtige regel, uitgerold als een rode loper:

Hij kwam in zesendertig kleuren,
slingerde zich over haar buik
en fonkelde.

Eindigend in een fonkeling, een orgelpunt, kan ik alleen maar besluiten dat dit een gedicht moet worden waarbij een vader in een vlaag van nostalgische weemoed naar zijn dochter kijkt die eindelijk haar eerste minnaar heeft ontdekt. Ook al blijkt ze zeer jong, de vertedering maakt zich in de laatste regel, als een herinnering, meester van het gedicht.

oogappel -Ron Hoeks-

Hij kwam in zesendertig kleuren,
slingerde zich over haar buik
en fonkelde,

terwijl zij nog niet eens de kleur
van haar bloed had gezien!

Ze haakte aan;

toen de dag het licht stal
en zijn jas meer en meer
als getuige achterbleef

herinnerde haar vader zich
hoe ze was

Er zijn momenten in mijn leven dat ik me beter niet aan het lezen zet. Ik heb er geen zin in, doe het desondanks toch, vind niets goed of goed genoeg, en moet later tot mijn schade en schande toegeven dat ik het allemaal slecht of helemaal verkeerd gelezen heb. Ook hier overviel me dit gevoel. Het overviel me als een krantenbericht.
Het begon al met de regel: ‘terwijl zij nog niet eens de kleur / van haar bloed had gezien!’. Je kunt deze namelijk lezen als een meisje dat haar menstruatie nog niet heeft gehad, maar ook als een nog steeds maagdelijke, van seks gevrijwaarde, jonge vrouw.
Met beide interpretaties, en met de daaropvolgende regel, word je door het drama in het gedicht aan de haak geslagen, op een pijnlijke manier, zoals je bij het vissen de haak in je eigen vel krijgt. Hoe harder je trekt, hoe dieper de haak.
In de kamer waar het donker is geworden, ondanks daglicht: ‘toen de dag het licht stal’, - een op het eerste zicht zeer poëtische regel, maar een regel die eigenlijk zeer functioneel en letterlijk werkt- blijft er één getuige achter. De jas. En ik vrees van de vader.
Waarna die laatste regel plots wel een zeer verpletterende herinnering achterlaat.
Ook hier wordt gesmokkeld. Maar zoals een dader in de verhoorkamer smokkelt: het voorstellen van de feiten als fictie. Het verzwijgen van de incestueuze werkelijkheid van dit gedicht.

Kun je met een simpele realistische notering poëzie maken?
Sinds ik Vaandrager gelezen heb twijfel ik daar aan: ‘De kroketten in het restaurant / zijn aan de kleine kant’.
Wat mij de volgende regels ontlokte: ‘ De woorden in zo’n gedicht / koketteren als een nicht’.
Het realisme van C.B. Vaandrager is me te ééndimensioneel. Als er achter het wit van het gedicht niets meer terug te vinden is wordt het vlak, plat. Zo plat als de roodwitte gekleurde plank waarmee hij het laatst werd gezien.

Margo Van Gelder probeert in het gedicht ‘Split second’ met dezelfde nuchterheid uit of het iets kan worden in dit gedicht. Ik weet niet of de eerste vier regels een simpele mededeling van iemand zijn, of het een tekst betreft op een waarschuwingsbord, te vinden in de buurt van een overweg.

Split second - Margo Van Gelder -

'Wacht tot het rode
licht gedoofd is,
er kan nog een
trein aankomen '.

Ze wachtte.

De tekst doet op zich eigenlijk niets. Het is een waarschuwing die in wezen nauwelijks verschilt van het mededelend karakter van Vaandragers gedicht. En toch krijg ik hier veel meer op mijn bord geschoteld: een witregel en twee extra woorden, een actie in de onvoltooid verleden tijd, ‘ze wachtte’.
En net daar gaat ‘Split second’ als poëzie werken. Die laatste regel in het gedicht zet namelijk mij aan het werk, laat ruimte voor mijn interpretatie, gaat zich tegen de loutere mededeling afzetten, of hoe dan ook, daarop inwerken. Net daar komt drama om de hoek kijken, of maak ik er drama van. En ik denk dat het ook zo door Margo Van Gelder werd bedoeld. Waarom staan die twee woorden anders zo sterk geïsoleerd van de rest van de tekst en waarom die witregel. Om nadruk te leggen, een pointe te creëren: om in die onvoltooide verleden tijd aan te geven dat die vrouw wachtte, maar niet tot de trein voorbij zou zijn. Wel integendeel: ze wachtte tot de trein aankwam, om dan op de sporen te blijven staan.
En op die onvoltooide tijd rekenend, komt die regel, dat beeld, telkens terug.
Het is een gedicht dat, net daardoor, een leven lang meegaat.


Annette van den Bosch maakt in haar gedicht ‘Nog’ een inboedelbeschrijving. De opsomming als literair genre wordt nogal vaak scheef bekeken. Nochtans kan ik me daar best in vinden want je krijgt van het gedicht een grote vrijheid om te kiezen, tussen het opgesomde, het sommeert niet. Begrijpelijkerwijs is het genre niet vrij van zonden want wie enkel opsomt komt wel eens, eerder dan voorzien, in de verveling terecht. Maar hier heeft van den Bosch voor en tegen goed afgewogen. Zeer concreet afgewogen, tot in het detail, waar alleen vrouwen sterk in zijn, vrouwen onthouden. Mannen niet, mannen leven van teveel heldhaftigheid, teveel oogkleppen, op het cruciale moment dat je ze eigenlijk niet nodig hebt. ( Luuk Gruwez: ‘in mannen is het altijd oorlog’)

Nog Annette van den Bosch

ik vind je nog
in de theebus met
de zilveren lepel uit Parijs
in pakjes open wierook
rock cd’s en boeken
alfabetisch opgesteld

in de gestreken zakdoek
onder extra frisse tandpasta
- 3 tubes voordeel -
of in uitgeknipte columns
over uitgekeken films
koffievlekken op het behang
en scherven op de vloer
en toch

nog
is het te weinig

Het gedicht bestaat bij gratie van de herinneringen, en somt die vakkundig op, zowel de goede als de minder goede. Tot zelfs een detail waar ik als man zeker zou overgekeken hebben: ‘ - 3 tubes voordeel – ‘. Mannen stormen in tijden van ‘oorlog’ altijd rechtdoor, vrouwen kijken dan vlug even in de spiegel of hun haar nog goed zit.
Een regel die wel erg op dubbele betekenissen teert: ‘over uitgekeken films’, uitgekeken op de film, maar eigenlijk ook wel op elkaar. Het vervolg van dit huwelijk laat zich raden.
En toch, gaat op het einde van dit gedicht een raam open, met vreemd uitzicht: ‘ en toch // nog / is het te weinig /. Een uitzicht dat ik als lezer eerst niet verwacht had, en wat door het gedicht vakkundig wordt omgezet in zeer menselijk drama: niet het feit dat er herinneringen zijn, maar wel dat er niet genoeg zijn. Na al het opgesomde komt van den Bosch tot de conclusie dat, hoe hard ze ook probeert, het allemaal te weinig is. En daar zie je het gedicht met het hoofd hard tegen de muur bonken: nog, nog, bijna pathetisch.
Met moeilijke herinneringen kun je altijd wel ergens terecht: bij buren, vrienden of zelfs een psychiater. Maar waar moet je in godsnaam heen met te weinig herinneringen?
In een gedicht, bijvoorbeeld. Tegen die schele hoofdpijn.


Misschien moet ik nog iets over die titel kwijt. Ik ontleende die aan een boek over architecturale huizen: ‘The New Moderns’, van J. Glancey & R. Bryant uit 1990.
Een hoofdstuk, ‘the drama of the stair ’, laat nogal wat trappen zien, verschillend van vorm, van kleur en uiteraard van materiaal. Met alle soorten van belichting, over - of onderbelichting, zelfs hier en daar zonder licht, zat ik me meer en meer af te vragen of men het in de geschiedenis niet te weinig heeft gehad over de trap. Niet alleen is het een verbinding tussen allerlei niveaus en etages, tussen kelder en zolder, tussen boven en beneden, maar eigenlijk ook tussen hemel en hel.
Iets wat elk goed gedicht probeert te doen: binden.
Zal ik maar besluiten met een grap, of is het drama, of allebei?

Het drama van de trap
is dat je eraf kan vallen
of in je gat.



papaver

Schrijver: papaver, 7 december 2002


Geplaatst in de categorie: literatuur

2.2 met 21 stemmen 2.104



Er zijn 3 reacties op deze inzending:

Naam:
Helen Josephs
Datum:
8 december 2002
Email:
helen.josephspandora.be
Beste papaver,
ik vraag me af, wat je juist beoogt met deze tekst. Je begint over een film... die je blijkbaar niet goed vindt, en gaat dan voort met allerlei gedichten aan te halen van andere personen. Maar blijkbaar vind je die gedichten dus ook maar niets.
Besluit : erg lange (té lange) negatieve tekst, die niets heeft bijgedragen aan het tabblad proza.
Naam:
papaver
Datum:
8 december 2002
Email:
kramsleorpi.be
Mijn beste oepsie,

zonder dat ik met U ooit gesproken heb, ben ik zeker dat ik met een dubbele en dwarse idioot te doen hebt. U slaapt al in na het schrijven van Uw eigen drie zinnetjes.Waarom U wakker werd onder deze tekst is me echt een raadsel: december is er, dus slaap rustig door. Er komen nog eeuwen.
Naam:
oepsie
Datum:
8 december 2002
Email:
badhairday70hotmail.com
Ik kan me voorstellen dat dit werkje de duizend woorden dubbel en dwars overtreft. Verwijdering is dan ook wat ik bepleit. (idd zonder dat ik het helemaal gelezen heb, want ik slaap de laatste tijd erg makkelijk in.)

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)