Een man alleen
De ramen zijn beslagen.
Met m'n hand maak ik een kijkgaatje vrij. Ik kijk naar buiten.
Het wordt al donker. De straatlantaarns zijn al aangegaan.
Auto's snellen slissend over het met sneeuwdrab bedekte wegdek.
De deur van het café gaat open. Een oude man komt binnen.
"Hallo Daan, hoe is het?" vraagt Marie geïnteresseerd.
"Mag niet klagen," is het antwoord.
De man komt me niet bekend voor, ook al kom ik hier dagelijks.
Hij doet zijn hoed af, die hij aan de kapstok hangt. Daarna zijn jas. Zijn ogen dwalen door de ruimte op zoek naar een plaats en blijven rusten bij mijn tafel. Leunend op zijn wandelstok komt hij op me toe gelopen en vraagt in keurig beschaafd Nederlands of hij bij me mag komen zitten.
"Gaat u gang," zeg ik en gebaar naar de lege plaats tegenover mij.
"Lekker warm is het hier," zegt hij en hij wrijft zijn handen, die er verkleumd uit zien.
Ik knik en neem hem voorzichtig op.
Ondanks dat zijn pak er wat sleets uitziet, zie ik aan kleine details dat hij zijn best doet er netjes uit te zien. Zoals zijn haar dat pas geknipt moet zijn. Zijn ietwat ingevallen gezicht verbergen een paar zachtaardige ogen die me vriendelijk toelachen.
"Wat mag het wezen, Daan?" vraagt Marie vanachter de tap.
"Hetzelfde als gisteren," is zijn wat fluisterend antwoord. Even later wordt er een citroentje voor hem neergezet. Hij proost waarop ik ook mijn glas hef en hij begint, al was ik zijn beste vriend, zomaar een gesprek met me.
Ik luister naar wat hij allemaal vertelt, ondertussen maak ik wat aantekeningen, die nu eenmaal onontbeerlijk zijn voor mijn werk als columnist.
"Het klinkt gek", vertelt Daan, "maar elke dag opnieuw verlang ik naar dit ene glaasje."
Hij glundert en nipt af en toe van het gele vocht. Ik merk aan zijn praten en zijn manier van doen dat hij uit een goed milieu komt. Hij vertrouwt me toe dat hij op de Singels woont. Een goede buurt. Regelmatig rijd ik er op de fiets langs.
"Nog wel!" verzucht hij en vertelt hoe zijn kinderen er op aandringen een serviceflat te betrekken. Het huis zou te groot zijn. Veel te groot voor een man alleen. Zijn gezicht staat ernstig en even valt hij stil.
Hij haalt zijn neus op, en zoekt zijn zakken na.
Na verloop van tijd komt er een reuze zakdoek tevoorschijn en snuit hij zijn neus. Dan gaat hij verder.
"Ik wacht op Roos, ziet u."
Ik vraag hem wie Roos is en het wordt me snel duidelijk dat hij daarmee zijn vrouw bedoelt, die hij tien jaar geleden heeft verloren. Elke avond wacht hij op haar. Slapen doet hij zelden. Sinds haar dood heeft hij het gevoel dat het leven er niet zo veel meer toe doet.
"We zijn vijftig jaar samen geweest! Ze was mijn alles. Ik zou graag naar haar toe willen."
Hij wrijft met zijn zakdoek over zijn ogen. Ik heb te doen met de man die tegenover me zit. Zijn handen trillen wanneer hij opnieuw zijn glaasje oppakt.
"Dit is een van de dingen, die we samen nog deden, voordat ze stierf."
Daan doelt op de borrel, die hij voor zich uit houdt, als hij erover spreekt. En ik begrijp dat hij samen met zijn vrouw het café regelmatig bezocht.
"Maar ik weet dat het nu niet lang meer zal duren."
Even lijkt het of zijn gezicht opklaart. Dan staat hij op. Hij zoekt naar zijn stok die tegen de vensterbank blijkt te staan.
"Ik ga maar weer eens op huis aan," zegt hij. "Ik dank u voor uw luisterend oor."
Ik zeg hem gedag en daarbij dat het hem goed zal gaan. Hij knikt en draait zich om. Sjokkend loopt hij naar de kapstok toe, waar hij zijn jas aantrekt. Buiten zie ik een silhouet van een eenzaam man.
Ik zag hem nooit meer terug.
Het was die dag prachtig lenteweer. Na mijn werk zocht ik zoals gewoonlijk mijn stamkroeg weer op. Ik zette mijn fiets tegen de pui en wilde naar binnen lopen toen de deur van het café open ging. Een keurig geklede heer kwam naar buiten met aan zijn arm een charmante dame.
Hij nam beleefd zijn hoed voor mij af en groette me. De vrouw knikte eveneens. Ik vroeg me af of ik de man ergens van kende. Maar ik kon me hem niet zo goed meer voor de geest halen.
Ik ging naar binnen waar Marie me hartelijk begroette.
"Wat zal het zijn?" vroeg ze me.
"Hetzelfde maar doen?"
Ik knikte en ging in m'n vertrouwde hoekje zitten.
De man van daarnet hield m'n gedachten bezig.
Marie zette het bestelde voor me neer en vroeg haar:
"Weet jij misschien wie dat waren, Marie? Die mensen, die zojuist weggingen? Ik geloof dat ik de man ken, maar alleen niet meer waarvan."
Marie lachte en antwoordde laconiek: "Dat was Daan."
Ik was perplex. Was die keurige heer van daarnet Daan? Daan met z'n doodsverlangen? Ik kon het me nauwelijks voorstellen.
Marie moest het ongeloof van m'n gezicht hebben gelezen en voegde er aan toe:
"Toch is het zo. Onze Daan heeft namelijk een nieuw Roosje gevonden."
Ik verwonderde me en dacht tegelijkertijd:
dat is pas echt geluk!
Geplaatst in de categorie: eenzaamheid