Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

"Ik begraaf een engel."

De trein reed het station Zuid/WTC uit, het mannetje liet zijn hand zakken, stopte hem in zijn broekzak en liep naar de trap van het perron.
Bij de trap bleef hij staan en keek naar een slak die wiebelend met zijn voelsprieten over de witte reflecterende band van de bovenste trede kroop.
Het is allemaal mijn eigen schuld, dacht hij, ik laat met me sollen, mijn hele leven al.
Hij rammelde met zijn sleutels in zijn zak en keek hoe de slak langzaam verder trok.
Dat moet veranderen, dacht hij, en wel nu. En met die woorden tilde hij zijn voet op en zette hem met de hak op het slakkenhuisje. Het kraakte. Hij draaide zijn voet twee maal heen en weer.
Terwijl hij even later door de stationshal naar het tramperron liep, maakte zijn hak een tikkend geluid als hij hem op de tegels zette.
Hij wachtte op tram vijf. De lucht was donker, maar toch raar scherp zodat hij zijn ogen tot spleetjes moest maken. Hij telde de verdiepingen van het gebouw aan de overkant.
Bij zesentwintig dacht hij even een man te zien aan de rand van het dak van het gebouw maar toen hij met zijn ogen knipperde, zag hij hem niet meer.
Dat moet toch wat zijn, dacht hij, om van zo'n gebouw af te springen. En daarop bedacht hij dat de man op het dak een kostuum aan had gehad, een kostuum met vleugels. Hij wreef over zijn gezicht en bedacht dat dat raar was en hij tuurde naar de dakrand maar hij zag de man niet meer.

Bij de Aldi kocht het mannetje een doos met zes diepgevroren varkensschnitzels en een sixpack Duits bier.
Thuis droogde hij zijn haren met een handdoek en peuterde met een cocktailprikker de slak tussen de ribbels van zijn zool uit. Hij opende de tuindeuren, werkte de slak naar buiten en keek leunend tegen het kozijn naar de regen die nu in dikke stralen neerplensde. De bladeren van de klimop trilden en glommen van het water en de varens schudden wild onder het geweld. De stokrozen lagen tegen de tegels, gebroken door het geweld.
Hij zag zijn buurvrouw achterin haar tuin gehurkt zitten en iets met haar planten doen maar hij kon niet zien wat ze deed. Hij zag alleen haar witte haren verwoed op en neer gaan.
Zuchtend trok hij een biertje open en keek naar het bed waar ze hadden liggen vrijen. Er zaten grote bloedvlekken in de handdoek die op het bed lag.
"Dat is mijn straf," zei ze altijd, "omdat ik met je vrij."
Daarna ging hij aan de tafel bij de tuindeuren zitten en dronk van zijn bier en keek naar de regen. Hij zag dat er soms muggen tussen de druppels door zweefden en hij vroeg zich af hoe het kon dat ze niet tegen de grond geslagen werden als de stokrozen.
Als ze leeg waren verkreukelde hij de blikjes en gooide ze onder de varens.
"Ik laat niet meer met me sollen," zei hij, "waarom zou ik, juist ik wegkwijnen en niet hij?"
Toen hij honger kreeg, at hij twee schnitzels uit de doos die hij klein sneed met een scherp gekarteld mes met een houten heft.

's Nachts werd hij wakker in het bed dat nog naar haar rook maar waarin zij niet met hem wilde slapen. Er kwam een schijnsel door de gordijnen als van het TL-licht van een tuinlamp. Maar hij had geen tuinlamp. Het schijnsel legde vreemde schaduwen op de muren. De schaduwen bewogen.
Er werd op het glas van de tuindeur geklopt. Niet hard, maar zacht zoals een kleuter het zou doen.
Even trok hij de dekens naar zijn kin, maar toen bedacht hij dat hij die dag besloten had dat alles zou veranderen, en hij kroop uit bed, pakte het mes waarmee hij de schnitzels had gesneden van tafel en keek door de spleet in de gordijnen.
Hij zag de engel staan in een wit licht dat pijn deed aan zijn ogen zodat hij ze tot spleetjes moest maken. Water droop uit zijn engelenvleugels.
Het mannetje herkende hem. Het was de man die bovenop het dak van het kantoorgebouw had gestaan.
Hij opende de tuindeuren.
De engel had zwarte ogen en hij was naakt. Op zijn borst was met viltstift een roos getekend als van een dartbord.
"Alles heeft een grens," zei de engel.
"Dat is niet waar," zei het mannetje.
"Waarom niet?"
"Ik ben veranderd," zei het mannetje, "vanaf vandaag laat ik niet meer met me sollen."
De engel ademde in, sloeg zijn grote ogen neer en trok zijn mond in een spleet. Het licht dat uit hem kwam pulseerde zacht. Ergens sloeg iemand met een deur.
Hij keek weer op.
"Bewijs het me," zei hij.
Het mannetje keek naar het mes in zijn hand. Het lemmet blikkerde in het witte engelenlicht en er zaten nog korrels en vet aan van de varkensschnitzels.
Hij keek naar de engel.
"Moet het echt?" zei hij.
De engel knikte.
Toen stak het mannetje het mes in de roos op de borst van de engel. Hij drukte diep door, het engelenlichaam was zacht als een stuk kwark.
Hij draaide het mes rond, de engel kreunde en pakte zijn handen vast. Het licht pulseerde hevig en werd toen flauwer.
Het mannetje trok het mes terug en de engel viel op het terras bij de stokrozen.
Hij gloeide nog tweemaal op en trok zijn knieën naar zijn borst.

De volgende dag haalde hij een spade uit het tuinhuisje en begon tussen de natte planten achterin de tuin, een langwerpig gat te graven.
Hij was al halverwege toen hij vanuit zijn ooghoek het witte haar van zijn buurvrouw zag.
Hij richtte zich op.
De buurvrouw leunde over het hekje.
"Goedemorgen," zei ze.
Hij veegde met zijn onderarm langs zijn voorhoofd.
"Goedemorgen," zei hij.
De buurvrouw knikte naar het graf.
"Wat bent u aan het doen?"

Schrijver: Daan Kogelmans, 15 september 2004


Geplaatst in de categorie: filosofie

2.2 met 13 stemmen 806



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)