Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De werkluis ontwaakt

De wekker krijste hem uit een woelige sluimer.
Het vervloekte ding stond in een andere hoek van de kamer.
Het was een berekende zet. Het dwong hem om snel op te veren,
en half kreunend, zwalpend, het ding te laten zwijgen.
Soms, op een betere dag, zei hij het ook.
Zwijg! Hij zei het op een scherpe, zekere toon.
‘De dageraad moet nog beginnen’ dacht Arne
‘...en Brussel, de rauwe chaos, wacht op me’.
Het schijnt dat een douche verkwikt.
Hij vond het maar akelig, om daar naakt, rillend,
met een oude mengkraan en een versleten darm te zoeken naar het lauw water.
De huisbaas had deze flat al flink uitgemolken.
Het glazuur van de afvoerbak zag roestbruin,haarklissen verstopten het roostertje.
Alhoewel hij zich soms ergerde aan het sluipend verval, liet hij het gebeuren. ‘Het kan erger’ dacht Arne.
Hij was er heimelijk trots op dat hij deze ergernis kon onderdrukken,
dat hij pas stofzuigde als het kamerbreed tapijt bezaaid was met broodkruimels.
Arne vond deze huishoudelijke ingrepen zonde van de tijd.
Hij wou denken, denken, denken. En daar stortte hij zich in een verraderlijke kuil waar het drijfzand aan zijn enkels zoog. De spinsels lagen op de loer.
Maar er was die andere stem, de plicht, die hem opzweepte, liet bewegen.
Doen! En grommend wrong hij zich in een strakke broek, waarin de welving van de billen meer opviel. Dan stond hij een paar tellen te glunderen naar de spiegel.
Want langer mag niet. Want hij zou verzwakken als hij zo ijdel, week, naar zijn eigen lijf zou staren. Zoals die Griek die mijmerend, in het rimpelend meer, zwichtte voor zijn deinende schim. Dus trok hij snel een nauw aansluitend hemd aan, graaide in de rugzak, vond er de sleutelbos, de reispas, het boek.
De weerman had een warm, droog front beloofd, dat traag naar de oceaan gleed.
Het leek te kloppen. Hij liet zijn jas hangen.
Aan de bushalte, op de hoek van een stil kruispunt, stond een forse vent.
Hij knikte met een ijzig gezicht. Het leek wel de laatste viking zoals hij daar de halte bewaakte, wijdbeens, armen gekruist, de linkerwenkbrauw verraderlijk optrekkend.
Dit was nu de eerste man die zijn lichtend pad kruiste.
Samen wachtten ze zwijgend op lijn 3, de verbinding met het spoor.
Ondertussen zag Arne boven de nok van een hoog herenhuis, een ster die oploste in de schemering. Hij wou de naam van die ster kennen, de lichtjaren die hun scheidden, of zij al gedoofd was, of de zwaartekracht daar ook gold.
‘Ach, who cares? Ik moet die valse romantiek maar eens van mij afschudden’ dacht hij.
Laag brullend naderde de bus. Een duif vluchtte klapperend, verloor een donsje.
Hij zette zich schrap voor een sierlijke entree, een koel knikje naar de chauffeur, een zijdelingse blik naar de dommelende passagiers. Alsof het er toe deed.
Maar Arne vond stijl belangrijk en zwierig, vlot bewegen hoort daarbij.
In deze blije opwelling was hij de viking vergeten, die hem voorging, de dominante bruut.
Er zat een meisje in het midden, met stijl blond haar en opzichtige oogschaduw.
Haar ogen rolden en vonden hem. Hij glunderde een beetje maar ze was te jong en ze kauwde en uit haar oorplugjes spatte het gedempt gekrijs. Een kwelling voor de trommelvliezen.
Nee, met deze vamp duiken we niet in de koffer. Bovendien was Arne zo verlegen als een spitsmuis die belaagd wordt door een blazende kat. Doodsbenauwd dus voor dat ander, grillig ras. Die enkele keren dat hij had getongzoend, gefrunnikt in een schimmige steeg was hij overrompeld. Hij liet het aan hen over.

Schrijver: Wim Veen, 23 oktober 2004


Geplaatst in de categorie: werk

1.9 met 7 stemmen 1.695



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)