Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Hooligans

Op weg naar een onbeduidende zaalvoetbalwedstrijd belandde ik op een bankje op Station Weesp. Een onaangenaam koude wind blies mijn goede humeur buiten handbereik. Een mevrouw die bij de NS is aangesteld als boodschapper van het slechte nieuws, kraakte via de intercom haar weg over het station. Haar mededeling droeg weinig bij tot een prettige sfeer onder het groepje verkleumde reizigers. Onze trein liet nog wel even op zich wachten, vertelde de mevrouw. De stemming daalde tot ver onder de buitentemperatuur. Verongelijkt trok ik mijzelf terug in mijn jas die mij voornamelijk warm houdt als het buiten niet al te koud is.

Aan de overkant stond één jongen eenzaam op een perron. Hij ijsbeerde op en neer, wachtend of er ooit nog een trein komen zou. Hij drentelde tot hij bijna opging in de schemering. Zijn gestalte verried dat hij ergens over aarzelde, als een tuinman die zich nauwelijks kan bedwingen als hij een verwaarloosd stukje groen passeert. Opeens had hij zijn besluit genomen. Met een flinke dosis melancholie zette hij een mondharmonica aan zijn lippen en begon erop te spelen. De klaaglijke klanken sneden door de lucht over het spoor en bereikten het groepje reizigers waartoe ook ik behoorde. De treurige uithalen van de duistere muzikant sloten prima aan bij de stemming die er heerste. Ondanks dat we allemaal star voor ons uit bleven turen, registreerde ieder van ons de valse noten in het spel. Zo verstreken de minuten, tot de jongen aan ons oog en oor onttrokken werd door de arriverende trein.

Snel zoek ik mijn toevlucht in een niet veel warmere tweedeklasse coupé. Ik neem plaats naast een bejaard echtpaar dat verwikkeld is in een mummeldiscussie over de te volgen route.
Glimlachend kijkt de vrouwelijke helft naar de sporttas, die ik tussen mijn benen heb neergezet, onderwijl onafgebroken doormummelend. Zou ze het nu tegen mij hebben of niet?
“Wat zegt u?”
“Oh, ik zei dat het station bij Pijnacker zo´n kreng is ´s avonds. Oei, dat is een lelijk woord.”
“Pardon?”
“Ik zei ´kreng´. Niet echt damesachtig, of wel?” Ze kijkt me verwachtingsvol aan, om mijn instemming te kunnen incasseren. Kennelijk verwacht ze dat ik haar op de vingers tik of toch tenminste bestraffend toe zal spreken.
“Nou mevrouw, dat zie ik nog door de vingers hoor.”
“Echt?”, vraagt ze, enigszins teleurgesteld.
“Ja hoor”, knik ik.
Haar man heeft kennelijk genoeg van onze conversatie waarin hij niet betrokken wordt, want hij buigt zich naar mij toe en vraagt met de rauwe stem die mannen die hun hele leven gebulderd hebben zo kenmerkt:
“Kom je nou pas uit school, jong?”
Ik ontkende, om het simpele feit dat het niet zo was.
“Dan ga je sporten zeker?” Ik knikte. Om onduidelijke redenen raadde de man direct om welke sport het ging. “Hoe laat moet je voetballen?”
“Kwart voor acht.”
“Oh ja.”
Zijn rood dooraderde neus getuigde van een leven vol gezelligheid. Uit de opmerkelijk grote neusgaten staken een paar grijze haren. Het leek nog het meest op het spinrag dat men wel aantreft in hoeken waar niet zo vaak schoongemaakt wordt.

Even was het stil. De man wendde zich al snel weer tot zijn vrouw. “Dit is toch wel de goeie trein, hè Mies?”
“Tot Leiden zitten we lekker warm, Jan. Maar dan motten we een half uur wachten. Hopelijk kunnen we lekker warm zitten.”
“Heb jij ´t ook zo koud?” De man draaide zijn doorgroefde gezicht weer naar mij toe.
“Ja, nogal. Gelukkig zitten we hier lekker warm.” Helaas bezit ik over de akelige eigenschap om mijn toon binnen twee zinnen aan te passen aan het niveau van de gesprekspartner. Hoewel dat vaak genante situaties oplevert, werkte het nu prima.
“Zeg dat wel. Ik zeg net nog tegen Jan hoe lekker warm het in de trein is. Dat was vroeger wel anders. Of niet soms, Jan?”
De man produceerde iets wat op een instemming moest lijken.
“Zelf zijn we al achtenzestig jaar lid van DVSO uit Pijnacker. Al onze jongens hebben er gevoetbald. We brengen al eenenveertig jaar het clubblad rond. En we horen bij de Club van 100. En we zijn erelid van de Supportersvereniging. We hebben nog onze plaatsen, hoor. Al tweëenzestig jaar. ’t Is ieder weekend weer gezellig. Toch, Jan?” Jans ogen glinsterden. Waarschijnlijk dacht hij aan al die gelukzalige uren die hij na wéér een overwinning aan de bar had doorgebracht. Ik zag hem zó zitten, met dat reusachtige bejaarde mannenlichaam waar ooit een atleet in gehuisd had op een barkruk. Misschien gaf hij de trainer zelfs wel tips. Hij zou zeker de jongens één voor één vaderlijk bij zich roepen om hen op het hart te drukken toch vooral van de drank en de vrouwen af te blijven.
“Zondag gaan we weer, weet je. Ik hoop dat het niet regent. Want we staan altijd langs de lijn, hoor. Jan niet altijd. Als het te hard regent, moet hij naar binnen. Dat zegt dokter De Vriese. Voor je ’t weet heb je tegenwoordig een koutje te pakken.”

Jan knikte en keek naar de voorbijglijdende weilanden, die in het avondlijke donker gehuld waren. Laat ’t hard regenen zondag, bad hij.

Schrijver: Frank Heinen, 20 december 2005


Geplaatst in de categorie: sport

3.5 met 8 stemmen 1.134



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)