Eigen
Ze slenteren gearmd over de boulevard, links het meer. Hij ademt zwaar maar zegt niets. Er staan bankjes in de schaduw, allemaal bezet. De zon hangt hoog, wit en scherp uitgesneden tegen de trillende lucht. Het water eronder is als gerimpeld melkglas. Een boot trekt een platte, glinsterende streep.
Het ruikt naar warm hout, steigerplanken, vis en algen, af en toe een vleug zonnebrand van passerende toeristen.
Het tikken van hun stappen op de tegels, een radio in de verte, het zachte zoemen van fietsen. In de verte rinkelt een bel.
De zweterige warmte zit in hun kleren, in zijn knieholtes, onder haar borsten.
‘Kijk,’ zegt ze. Ze wijst naar een hond in een fietsmand. Zonnebril, rood halsbandje.
Hij knikt. ‘Hij kijkt alsof hij het allemaal wel gezien heeft.’
Ze steken over, passeren een viskraam. Meeuwen cirkelen rond of kijken vanaf meerpalen toe.
Ze slalommen om een gezin met ijsjes. Hij haalt een zakdoek uit zijn broekzak, dept zijn voorhoofd. Zij stopt bij een boekenrek voor een kranten- en tijdschriftenkiosk. Ze tikt met haar wijsvinger op een van de boeken. Op het voorplat staat een VW-busje, wit en oranje, in hoog gras.
‘Ik heb dit niet zo lang geleden gelezen. In het Nederlands. Ken je het?’
Hij schudt zijn hoofd. Ze legt het terug. Hij kijkt naar haar rug, naar hoe haar schouders bewegen. Ze draagt haar blouse met bloemen. Hij herkent hem van eerdere vakanties.
Ze steken een plein over. Een ober maakt een tafel schoon. Ze knikken hem toe en kiezen een tafeltje met uitzicht op het haventje. Hij verzet zijn stoel iets zodat hij uit de zon zit. Zij blijft even staan, kijkt naar de horizon. Dan gaat ze zitten.
‘Wil je koffie of een glas wijn?’
‘Wijn,’ zegt hij.
‘Wit?’
Hij knikt.
‘Iets te eten erbij?’
Hij pakt de menukaart, houdt hem op armlengte.
Zij haalt zijn bril uit haar tas en schuift die over tafel. Hij zet hem op en scant de kaart.
‘Een mandje met stokbrood en tapenade?’
Ze steekt haar hand op. De ober komt meteen. Ze bestelt.
Ze kijken naar een stel dat net aankomt. De vrouw wijst dwingend naar een tafel, de man trekt zijn schouders op.
Ze kijken elkaar aan, glimlachen.
‘Wat een gedoe,’ zegt ze.
Hij knikt.
De ober zet het bestelde neer. Zij zegt ‘merci’. Ze klinken de glazen tegen elkaar en nemen een paar slokken. Hij breekt een stukje brood af, dept het in de groene pasta, biedt het haar zwijgend aan. Een licht briesje rimpelt het tafelkleed. Zij legt haar hand even op de zijne. Daarna kijkt ze naar het meer.
Ze komen terug bij het pension. De zon is net achter de heuvel verdwenen. De lucht is nog warm.
Hij opent de deur met de sleutel uit zijn broekzak. Zij loopt door naar het keukentje, hij naar de slaapkamer. Daar trekt hij zijn sandalen uit en knoopt zijn overhemd los. Hij opent het raam. Een wolkje muggen zweeft in het licht van de buitenlamp.
Zij komt de slaapkamer in met een schoteltje druiven.
‘Wil jij?’ vraagt ze.
‘Een paar.’
Ze gaat naast hem zitten, geeft hem vijf druiven. Buiten knettert een scooter voorbij. Hij schuift iets op, zodat ze haar benen kan strekken. Ze leunen tegen het hoofdbord en kijken naar het open raam.
‘We kunnen morgen naar de markt,’ zegt hij.
‘Als het niet te warm is,’ zegt zij.
Hij knikt. Ze blijven zitten, ook als de druiven op zijn.
De kamer ruikt naar lavendelzeep en avondlucht.
Geplaatst in de categorie: huwelijk