Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Ervaring bij een kloosterruïne

In de zomer van 2004 verbleven we twee weken in een bungalowpark dicht bij het Duitse plaatsje Frankenau. Volgens een plattegrond van de omgeving moest zich in een natuurgebied, dat aan het bungalowpark grensde, een kloosterruïne bevinden. Dat intrigeerde mij en twee dagen nadat we waren aangekomen kon ik 's avonds tegen een uur of negen, toen het nog licht was, mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en besloot ik er op uit te trekken om te kijken wat er nog van dat klooster over was.

Na een half uur lopen over een slingerend bospad, dat geleidelijk begon te stijgen, viel de schemering in. De kaarsrechte stammen van de dennen en sparren staken inktzwart af tegen de halfbewolkte lucht. Er waren bijna geen voorbijgangers en op wat vogelgeluiden na heerste er in het woud een diepe stilte. Ook het ‘Rotwild’, dat zich volgens educatieve bordjes in deze omgeving moest ophouden, liet zich niet zien.
Pas na een klein uur lopen bereikte ik een open plek met een lage heuvel; op de westelijke flank daarvan stond een uitkijktoren. Een bordje, dat vlak daarbij was aangebracht, beschreef de geschiedenis van het klooster. Het was in de 8e eeuw gesticht door de Ierse monnik Bonifatius, dezelfde Bonifatius die in 754 tijdens één van zijn missiereizen door de Friezen is vermoord. Jammer genoeg waren alleen de fundamenten van het klooster bewaard gebleven: in het hoge gras zag je hier en daar nog een gitzwarte stenen plaat. Dat was alles wat er van het middeleeuwse complex restte. Het meest werd ik echter getroffen door een zin op het bordje: "Man sagt, dass hier viele Greuel von Menschen und Geistern geschehen sind." Dat gaf me een nogal unheimisch gevoel.

Ik liep de heuvel op en probeerde me voor te stellen hoe het hier ooit was geweest. Voor mijn geestesoog zag ik monniken in bruine pijen die als in trance door kaarsrechte gangen de rozenkrans liepen te bidden, terwijl de zon van opzij bundels stuifmeellicht door de gangen wierp. Ook zag ik in gedachten de bedrijvigheid op de akkers rondom het klooster en ving ik beelden op van de middeleeuwse markten die hier werden gehouden. En ik realiseerde me, dat er op zulke marktdagen vaak recht werd gesproken. Werden hier vroeger misschien mensen opgehangen?

Terwijl ik dit alles overdacht, voelde ik een naargeestige aanwezigheid. De sfeer begon drukkend te worden, alsof hier entiteiten rondspookten. Ik hoorde een vreemd gekraak, als van iemand die droge takjes plattrapte. Ook klonk er een geruis in het hoge gras, dat zich tot een stemgeluid leek te willen verdichten. Eerst dacht ik dat dat geluid veroorzaakt werd door krekels, maar die maakten een veel schriller, doordringender geluid: dit klonk veel ijler, fluisterend bijna. En bijna zonder erover na te denken sloeg ik - wat ik anders zelden doe - een paar keer een kruis. Ik zegende die plek en dacht met liefde aan alle mensen die hier vroeger ooit geweest waren, alsof ik de trillingen van al hun daden wilde omgeven met licht. Als hier al ooit mensen waren opgehangen, wier gedachten nog ronddoolden op deze eenzame heuvel, dan wenste ik hen de eeuwige vrede en de opgang naar liefdevolle sferen, waar zij door hemelse geesten verder konden worden geleid. Ook bad ik in stilte tot Christus om te vragen of hij die plek wilde zegenen. Toen ik daar zo een tijdje had gestaan, was het inmiddels al aardig donker geworden en ik besloot maar weer terug te keren naar het huisje dat we hadden gehuurd.

In het daarop volgende jaar bezocht ik de ruïne opnieuw, maar nu niet in de avondschemering, maar aan het eind van de middag en in gezelschap van mijn vrouw en dochter. Het was een broeierige, klamme julidag, bijna te warm om lange afstanden te voet af te leggen. Toen we daar aankwamen werd mijn aandacht echter getrokken door twee arbeiders, die op de heuvel aan het graven waren. Naderbij gekomen zag ik, dat ze de fundamenten hadden blootgelegd van een soort kloosterkerk. Ik liep ernaar toe en zag tot mijn verbazing een paar ondiepe openingen in de vloer, die precies groot genoeg waren om er iemand in te begraven. Hadden de arbeiders die graven misschien geruimd?
Ik nam enkele foto’s van de vloer van de kloosterkerk en omdat de arbeiders kort daarna vertrokken, stapte ik over het lint dat om de opgraving heen gespannen was. Terwijl ik op de fundamenten van de middeleeuwse kerk stond, probeerde ik te peilen hoe de monniken hier vroeger moesten hebben geleefd en welke sfeer er van hen moest zijn uitgegaan. Maar al wat ik kon voelen was slechts een diepe stilte en een vrede, die me gelukkig stemde: misschien waren de schaduwen nu voor altijd verdwenen, opgelost in de tijd, opgetild naar het licht, verzoend, verstild, eindelijk tot rust gekomen.

Ik nam een paar shots van de vloer van de kerk, waarvan sommige tegels nog bewaard waren gebleven. Daarna borg ik mijn fototoestel kalmpjes op en liep samen met de anderen door het woud terug, terwijl het geleidelijk aan begon te regenen. De zolen van mijn schoenen lieten scherpe afdrukken na in de vochtige bodem: weldra zouden ze zijn opgelost in de regen, die steeds overvloediger begon te vallen.
Peinzend keek ik nog eenmaal om voordat de ruïne door een bocht in de weg aan het zicht werd onttrokken. Daarna restte alleen nog een diepe stilte, die slechts werd gevuld met het zachte ruisen van de bomen in de regen. Uit de verte klonk de klaaglijke roep van een vogel, die echoënd door het naaldwoud verstierf.

Schrijver: Hendrik Klaassens, 31 mei 2006


Geplaatst in de categorie: religie

3.5 met 11 stemmen 1.562



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)