Dood, broeiend stof
De hitte is verzengend. En ik krijg de lenzen van mijn veldkijker maar niet scherp gesteld. Een grote vlakte strekt zich voor me uit met plekken dor gras en zand en verderop een opgedroogde rivierbedding. Onder mijn voeten splijt de grond uiteen. De aarde is hier één grote mozaïek.
Voorbij de sidderende lucht rust een kudde olifanten. De beesten lijken uitgemergeld. Met jeeps en lieren met staalkabels hebben ze de slurven afgerukt. Met messen zijn de oren afgesneden en de slagtanden zijn bij de wortels afgebroken en meegenomen. Grote holle gaten waar eens ogen zaten staren naar het zand.
Het zweet in mijn gezicht verdampt onmiddellijk onder de meedogenloos zware zon. De lenzen beslaan door mijn eigen transpiratie. Een doekje moet helpen. Dan kijk ik andermaal. De beesten verderop bewegen zich niet.
Er heerst een doodse stilte hier. Mijn ademhaling is voelbaar. Mijn blik dwaalt af en blijft een ogenblik rusten op een fonteintje dat iets verderop staat. Het is omgeven door een vierkante afrastering van prikkeldraad. Er lijkt geen doorgang te zijn.
Het eigenaardige tafereel beslaat nog geen vierkante meter. De schittering van de zon op het witte emaille is verblindend. Er staat een gebarsten drinkglas op het richeltje en er ligt een scheermes dat zojuist nog gebruikt lijkt te zijn.
Aan de koperen tuit van het kraantje hangt een druppel water die langzaam groeit en groeit en wankelt. Ik zie hoe zijn krachten het dreigen te begeven.
De druppel valt. Een droge tik verscheurt de stilte.
De lucht is hier onaangenaam benauwd. Steeds meer word ik me bewust van een haast groteske walm die hier hangt. Grotesk, ja. Alleen de oude schrijvers zouden het beter kunnen formuleren, maar hun werk draagt inmiddels zelf een excentrieke graflucht.
Ik sla een hand voor mijn mond en neus en doe een stap achteruit. Dat noemen ze nou stench.
Een vogel vliegt plotseling in beeld en strijkt neer op de rand van het fonteintje. Hij hapt naar een nieuwe druppel die bezig is zich te vormen. Het lijkt wel alsof ze krijgertje spelen met elkaar. De vogel hapt, de druppel krimpt inee of geeft zich gewonnen, en een volgende druppel lekt naar beneden.
Ik moet onwillekeurig lachen om dit absurde spel in deze trieste, desolate woestenij. Dat er hier überhaupt iets van spel te vinden is. Dat er überhaupt iets te lachen valt. De vogel schrikt. Luid krassend vliegt hij op en verdwijnt.
Ik bijt op mijn lip. Opnieuw rijt de stilte uiteen.
Met de kijker wend ik me weer tot de olifanten. De kudde lijkt door de trillende lucht te vervagen. Een schroeiende windvlaag doet het stof hoog opspelen. De oogkassen vullen zich. Eén der olifantskoppen wankelt. Het kadaver breekt met een zucht.
Geplaatst in de categorie: kunst