Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Ik, Jan de Lichte.

Verkloot ben ik, genadeloos verraden. Hoe anders konden zij mij ooit in de holte van die boom vinden?
Maar ik wist het. Onze bende werd veel te groot. Er was gemor en velen waren malcontent. Zij wilden steeds méér buit! Zelf de baas spelen. Maar die ben ik verdomme en ik alleen.
Zijn zij dan vergeten dat zij helemaal niets bezaten. Het allegaartje dronkelappen, bedelaars en dieven. Recht uit de goot en is dit hun dank.
‘Ik maak jullie rijk, stinkend rijk’, heb ik ze ooit beloofd. Waarom dan dit verraad, smeerlappen!
Wie zou het gedaan hebben? De smalle? Heeft hij mij aan de Heren van Aalst verkocht? Of Monkendries, die wou al langer een mes in mijnen rug spietsen. Ook lompen Dré deed moeilijk de laatste weken en voor wat? Zit hij er dan voor iets tussen? Ik ben altijd als een broer voor hem geweest!

Verdorie, misschien zie ik gewoon spoken. Wat kan het mij nog schelen! Mijn leven, hels en woest, nadert zijn ontknoping en zal het rusteloze in mij tot bedaren brengen. Nog enen afschuwelijke dag staat mij te wachten om dan nooit meer pijn te voelen. Tenzij het hellevuur waar ik ongetwijfeld terechtkom, daar anders over beslist.
Al het bloed, zoveel moorden! En voor wat? Een stuk brood en een schelle vlees. Meer bracht het ons niet op. Wij werden er niet beter van. De boer in ons bleef boer, de dief werd almaar erger. Ik walg van mijzelf want de lijst van verderfelijkheden is lang. Deserteren bij het Oostenrijkse leger om daarna over te lopen naar het Hollandse waar ik mij ook al vlug uit de voeten maakte. In opstand komen tegen het Franse bezettingsleger. Gewoon een bende bleiters die pas zweeg als hun kelen werden doorgesneden. Zij bloeden als varkens maar dat is hun verdiende loon voor het uitbuiten van onze sukkelende medemens. Van alles nemen zij de helft of meer. Wij pikten het terug, maar werden te gulzig. Wij zagen het te groot en één en ander kon niet uitblijven.

Zolang het bij kleinschalige overvallen bleef, lieten zij begaan. Toen wij ook hun kastelen binnentrokken om te roven en moorden, begon de adel te morren en kon de Franse bezetter niet anders dan hard op te treden. Er werd jacht op ons gemaakt en het duurde niet lang of vele werden gepakt en zitten nu achter slot en grendel hun nakende dood af te wachten.
Een tijdje nog kon ik uit hun handen blijven tot zij ook mij vorige vrijdag uit die boom plukten.

Ik ben nu een vogel voor de kat en maak mij geen illusies. Na morgen is Jan de Lichte niet meer! Veel erger is dat zij ook mijn vrouw hebben. God weet wat die Franse honden haar allemaal aandoen.
Annemie zal zoveel angst hebben en voor het eerst zal ik er niet zijn om haar te beschermen. Het is om gek van te worden!
Van kindsaf trokken wij samen op. Ravotten wij dagelijks bij den Driesmolen van Tuur de mulder. In de schaduw van deze watermolen, tussen het lover, stonden de armtierige hutjes van onze ouders. Niet veel soeps, maar het was er droog en vooral gezellig. Af en toe pikten wij wat graan uit de molen. Dit tot ergernis van Tuur die ons meermaals schreeuwend achternazat. ‘Vuilen dief,’ hoorde ik hem dan roepen, maar in wezen liet hij oogluikend begaan. Hij wist dat dit beetje graan voor mijn moeder was om er af en toe een brood mee te bakken en kon daar best mee leven.

Toch was dit een eerste teken aan de wand dat het stelen mij wel lag. Je had meteen wat je wou en het was minder vermoeiend dan werken. Ik zag er wel brood in.
Tuur had een zoon, Louike en hij was in onze kindertijd al mijn eerste luitenant. Niettegenstaande zijn ogen wat raar stonden en iedereen hem schelen noemde, zag hij scherper dan een havik en wist hij mij in woelige momenten meermaals het vege lijf te redden.
Ons trio was toen al vermaard in Velzeke en omstreken. De Franse bezetter plagen was schering en inslag en dit gegeven is nooit meer weggegaan. Naarmate het ouder worden, bloeide er wat moois tussen Annemie en mij. Vriendschap was langzaam in liefde overgegaan en kwam tot uiting in een eerste kus onder de grote eik aan de Vierschaar. Ik stond te beven op mijn benen. Zestien en stapelzot van een schoon meiske, het geluk lachte ons toe. Tot die kille morgen in de meimaand van het jaar 1739. Een regiment Fransen sloeg in onze buurt hun tenten op en trokken stomdronken op stroperstocht. De ravage was niet te overzien. Vele vrouwen werden verkracht. Raymond en Pierke hun kelen overgehaald. De rook van de brandende hutten was mijlenver te zien.
Die dag kwam het beest in mij voor het eerst naar boven.

Schrijver: danny cant., 24 augustus 2006


Geplaatst in de categorie: geweld

2.8 met 4 stemmen 827



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)