Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Een enge jongen

Ik herinner me dat hij Doenkel Helse heet. Er kleeft iets duisters aan die naam, dat vond ik toen al. Niet ten onrechte; hij was de plaag van de buurt. Groot was hij, lomp van bewegen, losse handen, een enorme vent van wel zeven jaar. Wat hij op zijn kotsmisselijke, walgelijke, weerzinwekkende repertoire had staan, was niet gering: schoppen tegen je schenen. Stompen net onderaan je ruggengraat waar het zo gemeen zeer kon doen. Het ergste was, als je hem alleen trof: snel, sluw en glibberig gleden zijn brede knokige handen om je nek. Knepen. Even. Even maar. De ziekmakende angst die me dat bezorgde, staat me nog helder voor de geest.

Nooit praatten wij kinderen, allen rond vijf jaar, onderling over Doenkel Helse; zijn naam sprak je niet uit – dat was de duivel verzoeken.
Ouders om hulp vragen? Het idee.
Juffie erover vertellen? We zouden sterven van schaamte.

Maar dat verziekt stuk vreten was niet mijn enige probleem toen.

Wij woonden verdeeld over twee straten. Er zullen best meer straten en meer kinderen zijn geweest, maar die twee straten waren genoeg voor ons kleine blikveld.
Tussen die twee straten, aan het einde van de identieke huizenrijen, stond De Boom.
Daarmee haalden wij kinderen ons een hoop narigheid aan, want: van wie was die boom? Kijk, dat hield ons hevig bezig. De boom was niet van de volwassenen, die keken er niet naar om.
De boom was van ons. Helemaal! Tenminste, dat vond ik. En de kinderen uit mijn straat.
De kinderen uit de andere straat dachten daar anders over. Zij hadden één ding gigantisch op ons voor: ze hadden een leider – Doenkel Helse!
Wij hadden geen leider.
Wat er zo belangrijk was aan die boom? Nou, je kon er zalig in klimmen, wedstrijdjes doen wie dat het snelste kon. Je kon er hangmatjes in maken. Je kon er in je eentje heerlijk in wegdromen, veilig met je rug tegen de bast geleund en beschermd door de bladeren.

Op een vroege zomeravond kwam ik ernaar toelopen. Het was prachtig weer, zo’n echte zomeravond om heerlijk tegen die bast daar te soezen. Maar van verre hoorde ik al het geschreeuw van Doenkel en zijn meute. Terugkeren? Dit keer niet! Ik was het zat, grenzeloos zat!

Rustig klom ik in de boom. Gelijk hoorde ik een gejoel losbarsten, Doenkel met zijn schelle stem er bovenuit. Ik hoorde dingen als spriet, krullebol-stijlhaar, donder op. Onverstoorbaar klom ik nog hoger, precies die inkeping zoekend die ik als de mijne beschouwde. Harder en dichterbij kwam het gejoel. Onderaan de stam stonden ze nu, ik zag de schreeuwers naar boven klimmen.
Maar ik was een stuk hoger dan zij, ik richtte me op, doldriftig nu, enkel mijn voeten rustten nog op een tak. Ik hief mijn gebalde vuisten. Naar Doenkel voornamelijk. Ik stortte alles wat ik in mijn vijfjarige scheldbuidel had over hem heen. Ik zwaaide heen en weer van verrukkelijke, zinderende woede.
En viel.

Ik viel hard, verdomd hard; een vlijmende pijn schoot door mijn arm, ik brulde de wereld bij elkaar! Boven mij escaleerde het joelen in janken van uitzinnige vreugde. Mij deerde het niet, teveel pijn.
Mijn ouders hadden meteen in de gaten wat er aan de hand was. Arm gebroken. Naar het ziekenhuis dus. O man o man, wat een dagen braken er toen aan: prachtig wit gips, ieder vol meeleven, een leuk netje met drie ballen erin kreeg ik zomaar cadeau, én… het respect van… twee straten tegelijk!
Doenkel Helse liet zich wijselijk niet zien – wij kinderen-van-twee-straten hadden nu sámen die boom, die wij bemanden als een stel jonge spreeuwen.

Wij?

Ik niet. Met één arm kon ik niet klimmen, niet meedoen aan leuke wedstrijdjes, niet meer in mijn eentje wegdromen tussen de beschutting van het gebladerte.
Mijn gips, mijn prachtig witte gips werd grauw en leren ballen met drie ballen kon ik in mijn belemmerde situatie niet leren. Meer en meer begon het gips te irriteren in die zomerwarmte.
Wraak wilde ik. Wraak nemen op Doenkel; hij en hij alleen was de oorzaak van mijn onbevredigende, klamme toestand.

Op een dag trof ik het. Hij was bezig een modelboot te maken bij een nabijgelegen sloot. Toen hij even naar huis ging om nieuwe onderdelen te halen, smeet ik bliksemsnel alle andere onderdelen in het water.
Ik haastte me naar huis, prentenboekjes doorbladeren. Buiten klonk luid gejammer, ik was bang dat mijn moeder zou raden wat er gebeurd was.
Maar noch zij, noch Doenkel hebben dat ooit geraden.

Nu ben ik groot. Volwassen. Soms denk ik nog wel eens aan dat joch, mijn kindertrauma. Waar zou hij zijn? Het valt voor hem te hopen dat hij in de bak zit. Of het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld.
Want.
Een volwassen secreet als ik kan hij beter niet tegen het lijf lopen – ik ben nog niet klaar met hem.
Hij heeft meer van mij tegoed dan ik hem als kind kon geven.

Schrijver: Femmy, 1 september 2006


Geplaatst in de categorie: pesten

2.5 met 10 stemmen 1.476



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Femmy
Datum:
3 september 2006
Email:
femmy_1hotmail.com
Voor de volledigheid enkele op gepest worden (en pesten) betrekking hebbende websites: www.posicom.nl, www.pestweb.nl, www.pesten.net
Naam:
Henk
Datum:
3 september 2006
Heb de bij categorie pesten behorende website Posicon bekeken. Gepest worden is inderdaad een ramp.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)