Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Aan de andere kant van de spiegel - deel 2

Ik schrok, probeerde een verontschuldiging te bedenken. Ik bracht mijn gezicht vlak bij het hare. Maar ze keek van me weg naar de klok. Ze deed gewoon alsof ik niet bestond. Dat was wel het toppunt! Eerst zulke gemene gedachten over mij en dan dít! Even vergat ik mijn nieuwe toestand, maar al snel gaf ik mijn verzet op. Verder argumenteren was zinloos. In dit onlichamelijke bestaan was ik slechts toeschouwer: alles ving ik op, elk woord, elk gevoel en elke gedachte, maar ik kon nergens ingrijpen; ik moest steeds machteloos toezien wat er allemaal met en om mij heen gebeurde. Dit was de totale aanvaarding, ik moest berusten in mijn nieuwe toestand. Was dit dan misschien de hel? Moest ik minutieus vaststellen wat de uitwerking van mijn daden was geweest, wat ik allemaal op aarde had teweeggebracht? Maar ik leefde toch nog? Was mijn hart soms niet weer opnieuw gaan kloppen, daar in het AMC? Had ik niet gezien dat ze mij op een brancard hadden weggereden naar de intensive care, met allemaal draadjes en slangetjes aan mijn armen en neus? Ik moest meer te weten zien te komen over deze situatie; misschien kon ik mij er dan uit bevrijden. Ik dacht aan mijn lichaam. Hoe zou het daar mee zijn? Ogenblikkelijk was ik weer terug in het ziekenhuis.

Het eerste wat mij opviel toen ik mijn lichaam herkende in het halfduistere zaaltje van de intensive care was, dat er een grote zuurstoffles naast mijn bed stond. Kennelijk waren ze nog steeds bang dat ik onverhoeds de pijp uitging. Ik probeerde het ding met mijn vingers te betasten, maar ze gleden erdoorheen. Stom natuurlijk: ik was immers onstoffelijk geworden, een geest! Ik kon overal naartoe gaan, het maakte niet uit: ik hoefde me alleen maar te concentreren, en hup, daar was ik al! Eigenlijk vond ik dat heel vermakelijk, evenals het feit dat de gedachten van anderen een open boek voor me waren geworden. Als mijn lichaam weer in orde was, kon die kennis me nog goed van pas komen. Stel je voor wat ik allemaal niet te weten kon komen: staatsgeheimen waren voor mij een peuleschil, vrienden, vriendinnen, familie, mijn ellendige buren...ze hadden voor mij geen geheimen meer! Later kon ik ze dat nog wel ‘es onder de neus wrijven. Bij die gedachte alleen al lachte ik in mijn astrale vuistje. Waar zou ik het eerst naartoe gaan? Ach, dat zag ik straks nog wel. Eerst eens kijken wat ik in deze toestand allemaal nog meer kon doen. Mijn denken was zo lekker scherp en helder geworden, alsof er een sluier voor mijn geest was weggetrokken. Dat kwam natuurlijk doordat ik geen lichaam meer had. Of, beter gezegd, ik had er nog wel een, maar mijn geest was eruit gefloept en ging nu op eigen kracht verder. Mijn gedachten waren als intercity verder gegaan, bevrijd van alle zwaarte. Ik kon zelfs ín de lichamen van mensen kijken: als ik me daarop concentreerde, zag ik de sappen door hun organen stromen. Ook zag ik duidelijk voor me wat mensen mankeerde: rokers herkende ik aan de zwarte teerafzetting in hun longen, gezwellen waren kleine, sponsachtige vormen die zich meestal in de buik hadden genesteld. Als ik me nog dieper concentreerde, zag ik zelfs waarom mensen deze aandoeningen hadden opgelopen. Dit prikkelde mijn nieuwsgierigheid en ik maakte een rondje door een paar zalen van het ziekenhuis. Van elke patiënt stelde ik vast wat er met hem of haar aan de hand was. Doodsimpel eigenlijk, het was alleen maar een kwestie van concentratie.
Plotseling schrok ik van een gedachte die bij me opkwam: stel je voor dat er méér mensen waren zoals ik, die nog met een dunne draad met hun lichaam verbonden waren en naar believen de gedachten van anderen konden lezen. Die zouden dan ook kunnen nagaan wat ik dacht en voelde. Of niet soms? Waren mijn gedachten eigenlijk wel zo zuiver? Toch nam ik nergens zulke mensen waar. Maar het kón natuurlijk zijn dat zij onzichtbaar voor me waren, óf dat ik ze niet als zodanig herkende omdat ze er net zo uitzagen als mensen die nog wel in hun lichaam zaten. Kortom: hadden ze nog een lichaam, hoe ijl dan ook? In het laatste geval zou ik ook mijn eigen gedaante moeten kunnen zien. Stom dat ik daar nog niet aan had gedacht. Alles was ook zo nieuw en vreemd voor mij. Als er nog meer van zulke losgeslagen geesten bestonden, zouden ze vast en zeker benieuwd zijn naar de toestand van hun lichaam. En die lichamen lagen op de intensive care.... Ik staakte mijn rondje door de zalen en concentreerde me.

Anders dan de vorige keer was het nu heel licht in het zaaltje waar ik mijn lichaam achtergelaten had. Stuifmeellicht dwarrelde door het vertrek, te vergelijken met de stofbanen zonlicht die op een hete zomerdag door een dakraam binnenvallen. In dat wervelende schijnsel ontdekte ik een paar gestalten die gebogen stonden over enkele bedden. Als in trance staarden ze naar de vrijwel roerloze lichamen die daarop lagen uitgestrekt. Deze geesten schenen geen notitie van elkaar te nemen: ieder had uitsluitend oog voor zijn eigen ellende. Ik voelde hun verwarring, merkte hoe ze zich koortsachtig probeerden te herinneren wat er gebeurd was en waarom ze buiten hun lichaam waren geslingerd. Ze zagen er uit als gewone mensen, maar toch waren ze anders: ze waren iets groter dan normaal. En mijn eigen lichaam dan? Ik had tot nog toe altijd het idee gehad dat ik op de één of andere manier nog lijfelijk bestond, als geest wel te verstaan: een soort geestelijk lichaam als voertuig van mijn gedachten. Maar gezien had ik het nog niet. Nu werd ik zelf echter ook zichtbaar, gewoon door mijn aandacht erop te richten. Ik keek naar mezelf en zag dat ik de kleren droeg die ik vlak voor het ongeluk had gedragen.

- wordt vervolgd -

Schrijver: Hendrik Klaassens, 18 september 2006


Geplaatst in de categorie: religie

4.0 met 7 stemmen 437



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)