Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Oorlog en vrede

Woemi wil schaatsen. Dat is in ieder geval wat. Gisteren zouden we gaan wandelen. Maar het weer: alweer regen, alweer wind. Dus moet ze nodig doen wat ze de hele week heeft laten slabakken. Stofzuigen, de was wegwerken, de boodschappen. Misschien komt de jongen nog. Dan maar alleen, jammer.

Hoezo alleen? Meer dan 500 wandelaars hebben ingetekend, weer of geen weer. Altijd kom je wel een bekende tegen. Ik loop met Wim en zijn maat. Ook lekker, mannen onder elkaar. Slap ouwehoeren en stevig doorstappen. Woemi noemt dat stiefelen. Dan houdt ze haar knieën en heupen laag bij de grond, tilt haar voeten nauwelijks op. Dan gaat ze als een speer.
We lullen over de vierdaagse. Ze weten een goed adres, goed en goedkoop, alles geregeld. En vlakbij de start. Wel massaal. Meer dan honderd man op een zaal.
Ik denk aan mijn vierdaagse met Woemi. Onze studentenkamer, zowat om de hoek van de Wedren. Niks geregeld. We kookten naakt, we aten naakt. Tijdens de Tour copuleerden we.
‘Kijk, dat zijn nog eens echte mannen’ Jaja. Ik had meer last van mijn pik dan van mijn voeten na die vier dagen. Onverzadigbaar. Maar ja, toen waren we nog superverliefd hè.

Als ik thuiskom is de afhaalchinees al gebeld. De wasmand nog gevuld, en de stofzuiger? Vooruit, de kattenbak lijkt verschoond. Maakt niet uit, haar keus, haar feestje.
‘Kom snel, Oorlog en Vrede’ Dat is haar nieuwste tik. Het begint te vlotten. We zijn al bij Borodino. We zien hoe mannen op elkaar inhakken. We zien Davout, Murat, Berthier en natuurlijk l’Empereur. Woemi smult. Mannen, ze lust er wel pap van.
Alles wil ze weten. Ze ziet fouten. Die nog witte pantalons?
‘Kijk, je broek, na een dagje wandelen in de modder’
Mooi voor de film, die strakke colonnes, maar echt?
Dan is er de oorverdovende stilte van het slagveld na de strijd. Woemi weet dat het niet waar kan zijn. Waar is het gehuil, het gekerm, het gekreun en het gesmeek van de gewonden, de stervenden? Waar zijn de lijkenpikkers? Wat heeft een dode aan een paar nog goede laarzen?
Na Moskou wordt het echter, een leger op de terugtocht, een leger op de vlucht. Al snel is een warme kaftan, een stuk brood, een plaats bij een vuur meer waard dan al het geroofde goud. Ze drukten elkaar dood om een plaatsje te bemachtigen in een schuur of hut vertel ik. La Grande Armee, het grootste leger dat de mensheid ooit gezien had in totale staat van ontbinding. Woemi zuigt de geschiedenis in zich op.
Ze ziet hoe de keizer zich naar Parijs haast, zijn troepen aan hun lot overlatend.
‘Wat gebeurt er met de rest?’ wil Woemi weten.
‘Dood’
‘Allemaal, alle 600.000?’
‘Bijna allemaal, ja’
Woemi huivert pas als ze doorkrijgt dat de kozakken een jongen zullen afmaken. Wat moeten ze met gevangenen? En als Petja sneuvelt. Natuurlijk, jongens. Haar jongen.

Maar nu wil Woemi schaatsen. Het hele seizoen ben ik al aan de gang, zonder enige support, en nu wil mevrouw.
‘Volgens mij is de ijsbaan dicht hoor’
‘Niet waar, ik heb het ergens gelezen’
Ik wil een duik wagen in de oudpapierbak. Een verwijtende blik houdt me tegen.
‘Geloof je me niet ofzo?’
Ok dan , we zullen wel zien. Zo ver is het ook niet, die ijsbaan.
‘We kunnen de fiets wel pakken’
‘De fiets? Man, zie je niet dat het regent?’ Tja, dan kan je niet even fietsen, als het regent. Dus wordt het mijn Peugeotje.
De ijsbaan. Misschien is Snor er nog wel, en zwarte Rob. Dit jaar kon ik voor het eerst bij ze aanhaken. Niet dat dat veel uitmaakt, want Woemi vindt het niet leuk als ik even een paar rondjes ga. Vindt ze niet gezellig.
Dus blijft het bij wat steelse blikken naar de binnenbaan, waar de mannen gaan. We rijden onze rondjes aan de buitenkant, hand in hand, gezellig kwekkend. Leuk, als je nog superverliefd bent.
Die vrouw is er ook weer. Ik weet niet wat ze gekregen heeft, een beroerte, MS misschien? Door twee kerels begeleid hakkelt ze haar rondjes. Woemi vindt het mooi, ik niet. En bovendien: quo vadis? Laat dat mens toch lekker thuis zitten.

Ik weet nog dat wij de laatste keer iets samen deden. Naar de bakker, meer was het niet. Even een loopje, even iets omhanden.
‘Laten we maar even de auto pakken’ zei ze.
Ik moest haar ondersteunen toen we er naar toe liepen.Naar de auto, voor de bakker om de hoek. Ik wist niet dat ze al zo ziek was, dat ze zich goedhield voor mij, ik wist het niet.

Laten we maar gaan. Nog een dvd, dan is het af, Oorlog en Vrede.
Buurvrouw staat in de deur als we aankomen. Meestal stiefelt Woemi zonder boeh of bah voorbij. Dat mens spoort niet. Ze is heel tolerant, Woemi, behalve als je vaker dan eens per week stofzuigt.
‘We hebben geschaatst’ zegt ze nu trots.
‘Geschaatst? Ik dacht dat de ijsbaan allang dicht was?’
‘Mooi niet dus’ lacht Woemi en ze duwt me naar binnen. Snel, Oorlog en Vrede.

‘Murat, ik geloof dat ik Murat zou willen zijn’
Natuurlijk, dat doldrieste, dat overmoedige en onbezonnene, dat is Woemi. En die kleren. Die gouden tressen, de bevermuts, ook dat is Woemi.
Haar moeder heeft me eens haar verkleedkleren laten zien, een kast vol. De gouden tressen en de bevermuts passen er makkelijk tussen. Cowboy of Indiaan, ambtenaar of ridder, maarschalk in het leger van Napoleon. Woemi is alles, wil alles zijn. Als het maar man is, toen al. Altijd vol levenslust, altijd vol energie.
‘Allez, attaquer, pour la Patrie!’
‘Wil je er misschien wat van hebben? vraagt haar moeder. Ik probeer elke week langs te gaan. Lukt niet altijd, te druk, waarmee eigenlijk?
Nee, ik wil er niets van hebben. Ze is toch al overal. Waar ik loop, waar ik fiets, zelfs als ik schaats is ze er. En in bed, natuurlijk in bed. Niks attaquer, gewoon borstkanker. Verdomme.

Schrijver: jorrit, 20 maart 2007


Geplaatst in de categorie: ziekte

3.1 met 15 stemmen 441



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)