Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Mijn andere opa (en oma)

Mijn andere opa was een lange man met een geruite pet op, rode bolle wangetjes, een knots van een snor waarachter een zware bas vandaan kwam. Als hij niets zei liep hij te neuriën. Hij had altijd een overall aan met de ‘duumstok’ opzij in een smal zakje van zijn broek en in zijn mond altijd een sigaar, brandend of niet. Voor het eten legde hij hem op de rand van een schoteltje.

Die opa bouwde ook huizen. In het begin kon ik hem bijna niet verstaan. In zijn klompen deed hij ’s winters stro anders kreeg hij ‘kalte fuusse’; grote spijkers heetten ‘draai duum negel’; voor het eten moest ik ‘die hende wasjen’ en voor hem was ik ‘mien jong’. De stippellijn van de Duitse grens liep volgens opa door de keuken, onder het zeil. Je kon hem dus niet zien en het zeil lag vastgelijmd.

Oma was een klein dikkertje met heel kleine slimme oogjes en lang wit haar, dat van achteren nog lager kwam dan haar... wat hebben oma’s daar eigenlijk? ‘s Morgens maakte ze daar altijd twee vlechten van die ze om haar hoofd deed. Ze was altijd in de weer: wassen, mangelen, strijken, sokken stoppen, eten koken en met een theedoek de vliegen uit de keuken jagen.

Verder waren er nog twee ooms in huis. Die bouwden samen met opa huizen en ze hadden alle twee zilverwit krulhaar. Er was er nog een die op een simmenarie voor priester leerde en nog een die maresjoosee was ergens anders bij de grens. Twee tantes waren al getrouwd; de ene met de broer van een pastoor en de andere met een kerkmeester. Ik bedoel maar. Die waren dus echt goed katteliek. Tenslotte woonden er nog twee jongere mannen, die wees waren. Die hoefden nou niet naar een gesticht.

De hele dag trok ik met opa op. In de ‘werksjtelle’ mocht ik timmeren wat ik wilde als ik het maar niet in ‘mien lief’ haalde om met één vinger de ‘masjienen tsoe beruuren’. Duidelijk. Als ik achter op de fiets ergens mee naar toe mocht, vertelde hij altijd verhalen (over de ramplassant, over de holle wieven, over de bedstee met piepende deuren en zo). Ik verstond er in het begin bijna niks van maar het waren toch mooie verhalen.
En ‘s zondags kon ik gewoon mee naar de kerk en hoefde van tevoren, thuis dus, bij de pastoor geen dispensatie te vragen om geen doodzonde te doen als ik niet ging.

Over die kerk daar moet ik nog iets vertellen. Die had een hoge toren en daarin hingen klokken die in het hele land bekend waren. Zeiden de ooms en daarom stonden ze op de monumentenlijst. Ik ben regelmatig langs een hoop trappen in die toren naar boven geklommen. De kerk was toch altijd open. Het moest wel stiekem want het mocht niet en opa was ook de enige die wist dat ik het deed. Hij lachte alleen maar wat toen ik het vertelde. Ik moest wel goed ‘uutkieken’.

En dan kwam ik langs die klokken. Eentje was ontzettend groot. Ik heb er een paar maal op geklopt maar toen kwam er amper geluid uit. Bij een wat kleinere klok zat een hamer die erop sloeg als de wijzer van de klok op het hele, halve uur of het kwartier stond. Ontzettend zo hard als dat klonk! Deed gewoon pijn aan m’n oren. De eerste keer schrok ik me een ongeluk.
Nog hoger, helemaal in de spits van de toren zat een klein raampje zonder glas erin. Daar stak de koster soms een vlag door naar buiten. Van daar kon je over het hele dorp en de streek eromheen uitkijken. Het waaide er bijna altijd hard.

Tegenover de kerktoren stond de toren van het gemeentehuis, die niet zo hoog was. En het rare was dat het van beneden leek of die torens op de grond verder uit elkaar stonden dan boven. Vanuit het hoge raampje was het net andersom. Net of ze scheef stonden. Beetje eng eigenlijk.
Zo nu en dan nam ik een zak met papiersnippers mee en gooide die naar buiten. Vooral zilverpapier was erg mooi.

Bij die opa (en oma) was het heel gezellig. Aan tafel bad oma altijd voor zoals ik gewend was. Er werd tijdens het eten in de grote keuken wat afgelachen; ik moest altijd uitkijken dat een van de ooms mij, dat ‘stadsmenneke’, niet in de maling nam. Maar opa en oma zorgden er wel voor dat ze het niet te bont maakten.
Het rook er altijd naar eten of strijken en, oja, ze hadden in de huiskamer een piano, waarop ik mocht spelen wat ik wilde: ‘Op de grote stille heide’, ‘In ’t groene dal’ en zelfs de ‘Vlooienmars’ en zo. En de rest, als ze thuis waren, zong dan enthousiast mee. “Kun je nog zingen, zing dan mee’ heette het boek.

Ze baden wel elke dag op hun knieën voor een stoel de rozenkrans en dat was een hele zit. Gelukkig deden ze het vlugger dan in de kerk.

Zo nu en dan denk ik weer eens terug aan mijn opa’s en ene oma. Het is jammer dat ze er niet meer zijn. Want in heel de wereld zijn er geen mensen zoals zij. En ik denk dat ik stiekem toch een hoop van ze heb geleerd. :)

Zij rusten in vrede. Dit is geen gebedje; ik wil alleen maar zeggen dat ze in vrede rusten. Volgens mij dan.

Schrijver: Fonsaad, 24 maart 2007


Geplaatst in de categorie: familie

1.8 met 5 stemmen 284



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)