Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Tante

Boos is ze, zeg maar gerust woedend. De tante van Woemi. Op mij. Uitroeptekens en een groot lettertype onderstrepen haar boosheid, bewijzen haar gelijk.
Ik heb het gewaagd om een van mijn verhalen aan de webmaster van een historische site aan te bieden. De schok is groot nu ze dat ontdekt heeft.
‘Niemand zit te wachten op jouw verzinsels’ briest ze vanaf het papier. Haar kinderen en kleinkinderen hebben recht op de waarheid. En hebben geen behoefte aan bij elkaar verzonnen fantasieën.

De waarheid. Ik verpleegde eens een man die een beroerte had gehad. Een fantastisch figuur, met een brede snor en een zo mogelijk nog bredere lach. Behangen met goud en sierraden, een kamper. Door die beroerte was hij invalide en incontinent geworden. In zijn gedrag soms een kind, maar nog steeds een man met gezag. Op Zondag kwamen ze allemaal trouw. De Boer, onze zigeunerkoning.
In zijn taal was hij gehandicapt geraakt. Hij had een afasie gekregen. Steeds zoekend naar woorden, te pas en te onpas terugvallend op dezelfde woorden en zinnen. Zo hadden we ook een mevrouw ‘Ondersteboven’ en een ‘Niet zo gelukkig hè’. En eentje die soms, zomaar, als een sirene over de afdeling gilde: ‘Ze hebben me van de trap afgegooid’. Om dan een uur of langer weer te zwijgen. Daar was wel meer dan een steekje bij los, vonden we.
Want van sentimenteel en vormelijk gedoe houden ze niet, daar in het verpleeghuis. Je hebt ome Piet, Stufeltje of De Boer, zonder verdere poespas. Op de tv heersen RTL-pulp en Koning Voetbal. Het is er gewoon, het is er thuis, het is er goed.
‘Moet er nog iemand defaeceren?’ vroeg ik eens. Het stond zo in m’n boek tenslotte.
‘De watte?’ kreeg ik als antwoord
‘Of je nog poepen moet’ verduidelijkte een alerte collega.
‘Ja, ikke’
Zo dus. Maar onze zigeunerkoning zei mooi niks. Zeker niet onder de voetbal. Ik rook wat.
‘Zeg De Boer, heb jij niet wat gedaan?’
Een brede lach onder de brede snor.
‘Echt niet?’
‘Het is de waarheid,zuster, niets dan de waarheid’. Die zin. Dat was zijn zin. De waarheid en niets dan de waarheid en dan maar innemend lachen en hopen dat ze je niet alsnog onder Ajax naar de plee rollen. Nou had ie geluk. Ik ben ook voor Ajax. Nog maar drie punten achter, de Hunt speelt weer scherp, wie weet.

Ja, ik verzin wel eens wat. De neus van Woemi is vaak twee keer zo groot als ie ooit geweest is. Vind ik grappig en leuk, kan ik haar lekker mee plagen. Ik verzin dat ze gewoon nog bij me is, of dat ik naar haar toesnel aan het eind van een koude, verregende wandeldag. Of hier, in de caravan. Maar voor mij zijn het geen verzinsels, voor mij is het waar. Dat is de prijs die ik moet betalen. Voor de liefde die ik voor haar gevoeld heb, voor mijn geluk.
Soms ben ik Woemi geworden, of haar moeder. Is tante mij zusje. Dat verzin ik dan niet, dat is dan zo. Maar dan komen die dingen op papier die tante niet wil weten, niet wil lezen.
Dat grootvader misschien een verzetsheld was, maar ook een huistiran, een ploert die in drift zijn vrouw en kinderen sloeg. Zijn jongste zoon, geboren met een hersenbeschadiging leek in zijn ogen een mismaakt gedrocht. De baby doopte hij lachend Adolf. De wraak van de Führer kwam nog geen half jaar later toen ze hem oppakten en hij zijn vroege dood stierf.
Misschien wil ze ook niks meer weten van de ijskoude, harteloze opvang van het geëvacueerde gezin in Friesland.
‘Ik moet gene fem met een lytse poppe’ kreeg de moeder van Woemi te horen, haar babybroertje op haar arm. Het was laat, het was donker, allang sperrtijd. De dagenlange winterse reis, ploeterend door de sneeuw, vervoerd op paardenkarren en in veewagens leek ten einde.
Heer, ontferm u over ons. De mythe moet levend blijven, en in de oorlog hielpen we elkaar.
Natuurlijk wil tante niet weten hoe Rudolf, de jongen waarmee haar zus altijd speelde werd weggejaagd als een hond toen hij ineens zomaar berooid, moe, vervuild uit Duitsland teruggevlucht bij hen voor op het muurtje zat. De zoon van een NSB’er. Heer, heb erbarmen? Weg ermee. Maar Woemi’s moeder gaf hem snel stiekem een boterham, en sloot hem in haar hart. De liefde was geboren.

Ik luister naar de mannen als ze gezopen hebben, elkaar de loef willen afsteken, beginnen te vertellen, spannende verhalen van toen. Ik luister naar Woemi’s moeder als ik haar naar het zuiden rij. Zelden laat haar geheugen haar in de steek. De meest bijzonder details kleuren haar verhalen, maken dat jezelf daar was, dat jezelf de ruiters hebt zien komen, het oorlog hebt zien worden, in de trein bent vervoerd. Alles komt dan weer tot leven.
Ze vertelt me over Woemi, als kind, dat ze daar zo graag kwam. Uren stil kon zitten lezen aan de tafel met het warmrode kleed. Ik zou wel willen dat het verder was, dat zuiden, of dat ik rustiger rijden kon. Alles wil ik horen, alles wil ik weten.
En dan begin ik te schrijven, begin zelf te vertellen. Verhalen over liefde en over dood, over leven en verlangen, over vroeger, over nu. Omdat ik het fijn vind, omdat het me helpt, omdat het gelezen wordt. Gewoon ook omdat ik het wil. Verwarrende verhalen soms, verzonnen soms, vol van flarden herinneringen, vol flashbacks.
En steeds is Woemi daar. Want lief tantetje van me, eens zullen we daar zijn, wij samen, Woemi en ik, en lachen en dansen en samen spelen in de grote tuin. En als het nacht wordt mogen we slapen in de tent. Kleden we ons uit, strelen elkaar. Ze geniet van mijn jongenspik die hard geworden over haar buik strijkt, haar lichaam voelt. Meer niet, meer nog niet, we zijn nog kinderen tenslotte.
Het is de waarheid, zuster, en niets dan de waarheid.

Schrijver: jorrit, 12 april 2007


Geplaatst in de categorie: emoties

3.3 met 16 stemmen 896



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)