Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Weer thuis

Het is niet bepaald haar weer. Woemi hield van mooi warm zomerweer. En als ze daar was was het altijd mooi en warm zomerweer. In haar herinnering dan. En graag liet haar dan zo dromen. Zeker toen ze zo ziek was. Het is fijn om te denken dat je leven vroeger, toen je jong was en kind was, goed was. Dat je een gelukkige jeugd hebt gehad. Dat Cornelis net zo van jou hield als van zijn eigen kinderen. Dat dat eten wat hij je gaf geen symbool was van zijn eigen vraatzucht, en ook geen compensatie voor de liefde die hij niet kon geven.
Later kwam daar nog gewoon zijn geld bij. Met geld kocht hij haar een huis, en een liefde. Maar Woemi praatte erover alsof het goed was. Dat het een goede man was waarmee ze getrouwd was, dat haar huwelijk goed was, toen het begon.
Ik weet het niet. Ik heb die man nooit goed gekend. Ze zeggen dat hij van de aardbodem verdwenen is, een paar vrouwen met kinderen achtergelaten, en met schulden bij veel ooit-vrienden en familie, Cornelis voorop. Je hoeft de naam van die kerel maar te laten vallen en hij ontsteekt in razernij.
‘ Jij, jij bent mijn schoonzoon niet meer’ moet hij hem hebben toegebeten na weer een of ander incident. Charlotte, Woemi’s moeder, zweeg. Ze zou nooit zo doen, nooit zoiets zeggen of denken, maar op zulke momenten steunde ze haar man. Het huwelijk van Woemi liep stuk. Zij was de eerste vrouw die hij met kind achter zou laten. En, eerlijk is eerlijk, dat was haar geluk.
Dat kind, die jongen, het was haar alles.
‘Vind je hem niet mooi?’ Groot, slungelachtig, bleek en mager, waardoor de grote markante Tofieldneus nog meer geprononceerd wordt. Nou ja, echt mooi is volgens mij toch een beetje anders. Maar ik was natuurlijk niet gek.
‘Ja, het wordt een mooie jongen’ Een beetje meer vlees op z’n botten, een beetje meer kleur op z’n wangen, en iets meer pit in z’n donder. Hangen op de bank, hangen achter de computer, dat werk, maar goed.

Woemi hield ervan de dingen mooier te maken dan ze waren. En het is vreemd, als ze over daar begon kon ik zomaar met haar meedromen. Begon ik te geloven dat het daar echt altijd mooi weer was, en dat ze daar niet alleen af en toe als kind geweest was, mee met haar moeder, maar dat ze daar zelf was opgegroeid, zelf een van de tien was geweest, zelf deel had uitgemaakt van dat besloten grote warme nest.
Het huis van Anna, haar huis, mijn huis.
Ik sta ervoor. Het heeft me moeite gekost om het te vinden. Ik heb Charlotte moeten bellen voor het adres. Ik ben er aan voorbij gereden maar heb niet herkend. De haast statige weg die naar de grens voert, de prachtige bomen erlangs, alles is weg. Een industrieterrein pal ertegenover, een afschuwelijke ultramoderne bioloods erachter, een snelweg in aanleg die nog geen vijfhonderd meter verder die weg doorsnijdt. Verkeer dat zich stapvoets voortbeweegt in afwachting op de verlossing.
De vooruitgang heeft zijn verwoestende werk gedaan. De klimop die het huis sierde is weggehaald. Natuurlijk, vreet het voegwerk aan. Moet je bijhouden anders gaat ook je houtwerk naar de kloten. Anna liet het maar een beetje.
‘Kom, fijn dat je er bent, we hebben thee in de tuin’. Met recht de grootmoeder van Woemi. De boel de boel laten, de wasmand vol, de kattenbak stinkend, de stofzuiger in geen weken meer gebruikt, maar gewoon gezellig op de bank, voetjes onder d’r kont, of behaagziek tegen me aangekropen.
Zelf kwam Anna niet ver meer en ze begon ook dingen te vergeten. Maar ze hoorde graag verhalen van al die kinderen en hun vrienden die uitgevlogen waren, all over the place. Ze serveerde thee, later liet ze dat doen, of liet je van haar aardbeien proeven. Die aardbeien… nee, ook die bestaan niet meer.

Ik heb het koud. Ik zal een foto maken, ik heb het Charlotte beloofd. Ik zet mijn fiets tegen het lelijke hekwerk en loop zover als moet naar achteren.
Ik zie het raam. Een rond raam. Woemi heeft me er zoveel over verteld. Achter dat merkwaardige onlogische en niet eens echt mooie ronde raam was haar kamer. Een kamer met allemaal vliegtuigen op de muur, een echte jongenskamer. Natuurlijk niet echt van Woemi maar van een van de jongsten, een oom die net zo goed een oudere neef van haar had kunnen zijn. Daar lag ze ’s nachts naar het licht te kijken, het weerschijnsel van koplampen van auto’s die door de nacht gleden, op weg naar nog mooiere, nog dromerige bestemmingen. Daar kwamen de ridders, een schitterend leger, glinsterend en blikkerend in de zon, vaandels, harnassen schoon opgepoetst, Ivanhoe op een trotse vos voorop. Daar schreef ze haar jongensverhalen, samen met haar vriendin met die Friese naam. Sytske, een Friezin in het verre Limburg.
‘Indianen waren we, en cowboys’ en Woemi lacht. Vooral omdat ze stiekem probeert een pulkje aan m’n broek af te smeren, de viespeuk. Een keer schreef ze iets over een dode vogel die ze gevonden hadden in de tuin, haar beste verhaal vond ze altijd. Een raar kind, een raar meisje, mijn jongensmeisje.
Ik heb dan wel zo’n modern digiding, moet toch gewoon door de lens kijken om te zien wat ik erop krijg. Ik focus me op het raam. Dan zie ik Woemi, ze wuift naar me en lacht.
‘Jaja, even geduld, even foto maken, dan kom ik’. Naar huis, naar huis. Stom, als ik even doorga zo begin ik nog te huilen.

Schrijver: jorrit, 12 juli 2007


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

4.7 met 21 stemmen 693



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Rina van Dijk
Datum:
12 juli 2007
Ze blijven me fascineren, deze verhalen. Lezen en herlezen.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)