Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

uitgesteld afscheid (2)

Als grote dingen gebeuren, zijn ze meteen gewoon. De hemel scheurt niet open omdat Rob is ingestort. De zon blijft schijnen, het regent toevallig, maar oké, hij gaat sterven en houdt droge voeten in zijn kist. Rob is in zijn laatste stadium, zeggen kenners.
We doen gewoon tijdens het bezoek. Ik zit naast zijn bed en reik iets te drinken aan. Of we gaan als hij is aangekleed met de rolstoel naar de kantine, en drinken er een bodempje wijn. We proosten met onze kartonnen bekertjes alsof we, net als vroeger, in de kroeg zitten.
Altijd heb ik onze vriendschap beleefd als een doorlopend gesprek. We zijn met dit levenslange gesprek begonnen vanaf onze kenningmaking, in de ontgroeningstijd. ‘Wat ga jij studeren’, ‘waar kom jij vandaan’, ‘ga jij ook bij de roeivereniging?’ Zijwegen naar de kernvraag. Een kern die zich bij te rechtstreekse benadering zou terugtrekken, wisten we. We gingen toch nog lang niet dood? Hersenbloeding bij een van ons, als mogelijk eindstation, kwam in die jeugdige hoofden niet op. Net zo min als, dat je broer zou sterven aan kanker, je zus verongelukken. Hún dood weet je nu, in je oude agenda heb je achter hun adres een kruisje gezet. Doorstrepen voelde niet goed.

@

Opgewekt fiets ik naar hem toe. Hij is elke keer weer verbaasd: waar kom ik opeens vandaan? Na de eerste blije reactie gaat de stilte in. We glimlachen naar elkaar; genieten van ons waartoe-ben-jij-op-aarde – gesprek, de grote levensvragen omzeilend zoals een kat langs de rand van een te heet bordje likt.
We oogsten woorden, als die nog willen komen in plaats van het vroegere, vloeiende gesprek. Zeldzaam geworden woorden. Ze doen me denken aan de laatste kersen vroeger. Plukkers lieten ze hangen voor de spreeuwen. Het zijn vaak de beste, weten ook jongens.
Ik leg ze hem niet in de mond. Het zou zijn machteloosheid onderstrepen. Hij knikt dan verdrietig, met dat grote hoofd, dat nu wel wat heeft van een gegroefde kokosnoot; of hij schudt haast onzichtbaar van nee. ‘Denk erom, Rob is volkomen helder’, zeg ik steeds tegen zijn naasten, ‘hij kan alleen nauwelijks praten’.
Soms voel ik schaamte, als ik gezond weer bij hem wegga. Opbeuren viel weer eens ondraaglijk licht en ik heb die dag nog meer te doen. Met verende stappen neem ik de trap in plaats van de lift. Terwijl hij achter mij wegzinkt, bekijk ik in de hal de handgemaakte snuisterijen in vitrinekasten. Of tuur naar de vissen in het aquarium. Hun kusjes tegen het glas verbeelden Rob’s toestand. Niet door het glas kunnen. Rob is moe, intens moe. Ik denk dat het ook de sfeer is in het revalidatiecentrum. Het kunstlicht, de geuren, het begrafenistempo. Zwijgend passeert men elkaar op wielen door de gangen, wetende, hier ben je niet voor niks.


@

Soms bel ik liever. Rob kan met een mobieltje niet meer omgaan - al doet hij het voorkomen van wel -, hij drukt altijd het verkeerde knopje in. Vast dus. Maar het belt niet prettig als je weet wat dat allemaal teweeg brengt. ‘Een ogenblik’. Het worden minuten. Op de meeluistertoets dan maar. Stemmen, gerinkel van bestek… hij moet nog van het bed getild, met een katrol in de rolstoel gehesen, en vervolgens naar de vaste aansluiting gereden. Ik weet dat, maar kan ook horen hoe zo’n instituut in het geweer moet komen voor een telefoongesprek.
Terwijl ik in mijn open keuken ondertussen koffie zet, bekijk ik een foto op het prikbord. Als geschminkt voor een oudere rol. De klap van foto’s is, dat je je jonger voelt dan wat je ziet: Rob en ik, gebruind en ontspannen, blik op oneindig. Zo mankeert Rob niets. Oude mannen die zich nog de moeite waard vinden: de nonchalante arm over boord, de schijnbare desinteresse voor de fotograaf. De boot is van Pim. Het zou niet ons laatste zeiltochtje zijn, het leven had nog van ons te goed! Terwijl, ach, dat tochtje.. We hebben voornamelijk koffie met Berenburg zitten drinken. Met afmeren schaafde ik een blijvende herinnering op mijn scheenbeen, ‘nee, het was niks’ roepend. Hoopte ik nog op laat heldendom, Rob wist beter, altijd al. Vastlopen, dat onverwachte schuren van de kiel, het wrikken naar open water om bij de anderen te komen, die nooit vastlopen, lijkt het, was zijn geheime kennis. Hij leerde mikken op het haalbare, en niet te dicht bij de kant te komen.
Zou hem dat verleid hebben die ‘kant’ toch telkens te raken? Rob ging vreemd. En eigenlijk kun je dat ook weer niet zo zeggen, hij was er openhartig over. Dat verlichtte de ellende voor Annemiek niet, noch de verwarring bij zijn kinderen. Omdat hij zich man wilde voelen? Verovering als bewijs? Ik probeer hem te begrijpen. Hemofilie sinds je geboorte betekent dat je nooit onbezorgd leeft; altijd twijfelt aan je eigen waarde tussen de anderen. Rob liep als kind al slecht. Des te meer bekwaamde hij zich in charmeren.

Ik hoor gestommel.
De telefoon valt uit zijn handen.
Die tastende greep, het zoeken tussen de magere bovenbenen, beverig, als van een oude man. Maar zijn stem geeft die indruk nog niet! Als Rob zijn auditieve visitekaartje afgeeft – en dat kan nu elk moment gebeuren, hoor ik aan het keelschrapen - komt dat er gaaf uit. ‘Met Van der Vaart’. Doktersstem, beheerst-ongedwongen. Het verleidt je te denken dat hij gewoon verder zou kunnen praten, als iemand die zijn paar woorden Frans of Spaans eigenlijk te goed uitspreekt.

Ben je gestoord als je stemmen hoort? Ik heb er geen last van. Ze zijn mijn diepere contact met de levenden, mijn blijvend contact met de doden. Ze staan op een band van binnen. De kalme stem van mijn vader, de verzoenende van mijn moeder. Overleden broers en zussen: verongelijkt, blij of verwonderd klinken zij; ze reizen met me mee. Overleden vrienden en leraren, ik vraag ze nog wel eens advies.
De stem van Rob zal ik horen door zijn grafsteen heen.

*

Schrijver: Max
Inzender: J. Vroemen, 26 oktober 2007


Geplaatst in de categorie: afscheid

2.8 met 5 stemmen 551



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)