Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Vertigo

Het is klaar. Na de zomer zal Woemi naar een andere afdeling gaan. Ze heeft een voldoende gekregen. Waarom weet ze zelf ook niet. De helft van de tijd is ze in de grote afdelingskeuken te vinden. Bij haar grote liefde, het paddenjong.

De andere helft van de tijd zit ze in de huiskamer, roept Mammarouchi uit bed, zorgt ervoor dat Paul niet idioot veel suiker in zijn thee doet. Zo, dat soort dingen. Frans, met zijn onberekenbare buien, daar blijft ze ver van. Maar de Dikke vindt het allang best. Zolang niemand zijn gezag aantast dan. En Woemi is een ster in een onnozel onschuldig gezicht opzetten.

De Dikke, dat is de enige die Frans in bedwang kan houden. Staat hij weer eens met een stoel te zwaaien is een dreigend ‘Frans!’ van hem genoeg. Deelt hij daarna wat extra pillen uit. Stopt hem in de isoleer. Een keer moet Woemi helpen. Ze staat er maar wat, achteraan. ‘Denk aan je kloten’ brult de Dikke, als Frans een woeste trap geeft. Dat scheelt, die heeft ze niet. In niets lijkt het magere, bleke, doorgerookte lichaam van de patiënt op haar bruine, mooie liefde. Alleen zijn deel dan, daarvoor moet ze ontzag hebben. ‘Zo, ook weer gehad’ zegt de Dikke als ze zich terugtrekken. Hij hoort het woeste gebonk en geschreeuw van de gek al niet meer. ‘Verdomme, waar is mijn shag gebleven’.

De Dikke heerst, en niemand verzet zich. Waarom zullen ze ook? Er is genoeg voor iedereen. Ze eten van het gesticht, vullen ‘s avonds hun tasje in de keuken van het paddenjong. Ze kijken tv, zitten te roken op het kantoor of terras of leggen een kaartje. Zo doen ze allemaal, zo doet Woemi het ook.

Wie zou zo’n onnozel wicht nu een onvoldoende willen geven? Ze heeft haar haren geknipt, draagt nu net zo’n tuinbroek als haar liefde. Ze lijkt nu echt wel een jongen. Charlotte vindt het afschuwelijk, maar zwijgt. Ze weet al dat Woemi niet zo, daar niet blijven zal. Dat ze op een dag terug zal keren naar die heldere, overzichtelijke wereld van thuis. Dat voelt ze, dat hoopt ze.

De relatie met het paddenjong heeft iets van zijn onstuimige verloren. Ze heeft hem meegenomen naar de zusterflat. Eerst nog zitten ze avonden samen verliefd te wezen op haar bed. Vertelt hij haar over Napoleon en zijn Josephine, Rome, de stad der steden, of de Grote Oorlog. Maakt Woemi niet uit, als het maar spannend is, er lekker veel drama en bloed bijkomt.
Maar nu zit hij net zo vaak bij de jongens. Ze kaarten en spelen Risk, tot diep in de nacht. Dan weer heerst dat stomme voetbal. Drie weken lang is er geen tijd voor Napoleon, en Woemi.

Natuurlijk, nog steeds glijden haar kleren bijna als vanzelf van haar lichaam als ze in de duinen wandelen. Natuurlijk, altijd en overal hebben ze seks, het bruine lichaam van het paddenjong en haar roodbleke huid aan elkaar gekleefd. Een keer op een rustig strand, achter een duintje. Een nudist moet ze gezien hebben. Met een hard geslacht loopt hij langs ze, glimlacht, zegt niks. Ach, wat zal het. Het is nog maar een jaar, een zomer terug dat ze onhandig met een handdoekje zat te kloten. Maar kleine meisjes worden groot, ook Woemi. ‘Over vier jaar wordt het minder’ zegt ze, als hij uitgeput van haar afrolt.

Een ding verandert niet. Dat merk ik als we in Rome de koepel van de Sint Pieter beklimmen. ‘Ik heb hoogtevrees’ bekent Woemi. ‘Nou en?’ Er kan je toch werkelijk niks gebeuren, niet op de trappen, niet boven. Het hekwerk binnen reikt tot aan het plafond, en ook buiten is een flinke klauterpartij nodig voordat je kan springen. Toeristen hangen ver over de balustrade om de mooiste foto te kunnen maken. Woemi niet. Angstig drukt ze zich tegen de muur, zo ver mogelijk wegblijvend van het grote gevaar. Ze huilt, maakt ruzie, doet hysterisch.

Ik begrijp het niet. Daar en dan niet. Totdat ik met haar thuis ben, waar ze vandaan komt, haar Fryslân. Groene weides, eindeloze vertes, fantastische wolkenluchten. Ze hebben er een toren. Ze noemen het simpelweg ‘De Toren’. Woemi is er nog nooit in geweest. ‘Kan niet’ beweert ze. Ze durft gewoon niet.
Hoe moet het nu met die bergen, als zelfs deze koepel haar te hoog is? Ik zou zo graag met haar ergens bovenop staan, de pieken rondom wijzen, God zien.

Komt mooi niks van. Horizontaal is haar wereld. Mooi, maar plat als een dubbeltje.
Alleen hang ik over de balustrade. Dan voel ik iets of iemand tegen me aan. Draai me om, ben alert, zelfs hier zijn zakkenrollers. Ik heb er wel eens gezien, op zo’n toren. Keurig in pak, te keurig, zonder rugzakje of fototoestel en akelig bleek. In zijn hand iets verborgen, ongetwijfeld een mesje.
‘Kijk met losse handen’ lacht Woemi. Trots laat ze me zien wat ze durft.
‘Kom’ wenk ik, ‘dan vragen we om een foto’.
‘Hier?’
‘Nee, hier, bij het hek’.
En ze durft het, en ze lacht. Samen kijken we en wijzen we. Het colosseum, de Tiber, alles. Veilig, dicht tegen me aan, en zeker niet over de balustrade hangend. Maar toch.

‘En vertel je me straks hoe het verder ging, met jou, en dat paddenjong?’ vraag ik. Ze glimlacht. ‘Is goed’ zegt ze, ‘maar laten we nu maar naar beneden gaan’.
‘Is goed’ zeg ik, want ik zie me al met haar op een berg staan. Wijzend, lachend, moe, trots, gelukkig.

(uit de serie: het paddenjong)

Schrijver: jorrit, 25 juni 2008


Geplaatst in de categorie: emoties

4.0 met 5 stemmen 453



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)