Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De duivelskunstenaar - deel 1

Sinds de dag waarop mijn familieleden mij hier brachten en mijn moeder huilend afscheid van mij nam aan de poort, zijn er vijf maanden verstreken.

Vijf maanden - en volgens mijn psychiater moet de eigenlijke behandeling nog beginnen. Voorlopig vindt hij me nog te verward en ontoegankelijk om nu al te starten met psychotherapie. Daarom moet ik eerst nog een paar maanden lang elke dag trouw de arbeidstherapie bezoeken en vier maal daags medicijnen slikken die eruit zien als koffieboontjes. Hij beweert dat ik daar rustiger en evenwichtiger van zal worden.

Maar daar heb ik nog niet veel van gemerkt. Sinds ik die rare koffieboontjes slik zijn mijn handen gaan trillen en kan ik mijn benen maar met moeite in bedwang houden, anders ga ik ermee trappelen. Mijn mond voelt kurkdroog aan en m'n ogen zitten halfdicht alsof ze zijn ontstoken. Dat zijn de bijverschijnselen, zegt 'ie, dat moet nog wennen.

Uitslapen is er ook niet meer bij. Elke morgen word ik stipt om zeven uur gewekt door een meid van negentien, die aan mijn oren begint te trekken als ik niet dadelijk aanstalten maak om eruit te komen.
De eerste keer dat ze dat probeerde werd ik zo razend dat ik haar een klap voor haar billen verkocht. Daar hadden ze eigenlijk blij mee moeten zijn omdat ik het altijd moeilijk vind om voor mijzelf op te komen. Maar niets daarvan: in een mum van tijd werden er enkele potige ziekenbroeders opgetrommeld die mij in de houdgreep namen en mij vervolgens een injectie toedienden waar ik twee dagen van heb geslapen. Toen ik bijkwam lag ik in een kale cel met een stalen deur, waarin een kijkgaatje was aangebracht. Daar stond dat kreng geniepig doorheen te loeren. Het spreekt vanzelf dat ik haar sindsdien geen woord meer waardig heb gekeurd, ook niet toen ik er twee dagen later weer uit mocht. Therapie noemen ze dat, bah.

Toch heb ik hier ook veel aardige mensen leren kennen, enkele medepatiënten bijvoorbeeld. Dan bedoel ik niet de man, die de hele dag shaggies zit te draaien en ze voor een stuiver per stuk probeert door te verkopen. Ook heb ik niet die twee gekken op het oog, die alsmaar in zichzelf zitten te praten. Storend vind ik dat, vooral als ik eens rustig in de serre een goed boek wil lezen. Nee, mijn gedachten gaan daarbij vooral uit naar Willem Drijver.

Enkele weken na mijn eigen opname werd hij in alle vroegte binnengebracht. We zaten al aan het ontbijt, toen hij, vergezeld door twee verpleegsters, in de deuropening van de eetzaal verscheen, met in zijn ene hand een sporttas en in zijn andere een klein zwart koffertje. Nadat hem kort en duidelijk te verstaan was gegeven, dat hij daar elke morgen stipt om half acht werd verwacht, lichtte hij beleefd zijn hoed en groette ons allen vriendelijk: "Heren, ik wens u allen een smakelijke voortzetting van uw ontbijt!"

En hij verdween weer, voorafgegaan door de beide verpleegsters die hem naar de gesloten opname-afdeling brachten voor een intakegesprek. Mijn maatje Anton en ik wisselden ëen blik van verstandhouding met elkaar: die moest nog veel leren, de opschepper! Zulke manieren kun je in een inrichting niet lang volhouden. Als patiënt moet je niet te veel kapsones hebben, niet te deftig of voornaam willen doen, anders lig je er bij de anderen al gauw uit. Daar zou hij nog wel achter komen!

Ongeveer een week later kwam hij bij ons op de open afdeling. In het begin zag ik hem alleen 's avonds, want hij mocht nog niet naar de arbeidstherapie. Eigenlijk was hij wel prettig gezelschap, want hij zei heel weinig en dan kon ik lekker doorlezen - de meesten waren 's avonds toch naar het recreatiecentrum om er te biljarten of te kegelen. Dan zat ik vaak met hem alleen in de serre.

Heerlijke uren waren dat, want je merkte haast niet dat hij er was. Eerst las hij de krant helemaal uit. Dan schonk hij koffie voor ons beiden in. Als we die op hadden gedronken verliet hij de serre altijd op zijn tenen alsof hij bang was gerucht te maken. De hele verdere avond zag ik hem niet meer. Wat hij allemaal uitspookte mag Joost weten, lekker rustig was het in elk geval wel. Tot een uur of tien tenminste, wanneer de anderen terugkwamen van het recreatiecentrum. Dan deden ze de televisie aan en staken zware shaggies op. Binnen een half uur kon je de rook wel in plakjes snijden en hing er een doordringende teerlucht. Maar voordat het zo ver was had ik al lang mijn kamer opgezocht om er ongestoord verder te kunnen lezen.

In het begin zei Willem dus praktisch niets tegen me, hij ging gewoon zijn eigen gang. Totdat hij me 'es aansprak op een avond, waarop de anderen tot elf uur weg bleven omdat er in het recreatiecentrum een optreden was van Mieke Telkamp of de Zangeres-Zonder-Naam, dat weet ik niet meer precies. Ik zat op mijn gemak een boek te lezen over het leven van Salvador Dali, een man die geen zee te hoog ging om de meest bizarre fantasieën die er onder zijn schedeldak opkwamen natuurgetrouw vast te leggen op het witte doek. Zwevende schaakborden, kromgetrokken horloges, masturberende vrijgezellen, brandende giraffes, dat soort werk. Zoiets interesseert me. Hoe je met je eigen gekkigheid wereldberoemd kunt worden, gewoon door consequent jezelf te zijn.

Ik had er net een paar bladzijden in gelezen, toen Willem de serre binnenkwam. Hij schonk zich een kop koffie in en kwam naast me zitten.
"Mag ik dat boek eens zien?" vroeg ‘ie. Ik overhandigde het hem. Kalmpjes begon hij erin te bladeren. Af en toe liet hij een goedkeurend gemompel horen.
"Kijk", zei ‘ie, terwijl hij een reproduktie aanwees van een schilderij waarop een groepje mensen in zestiende-eeuwse klederdracht stond afgebeeld, "dat vind ik nou aardig, ziet u dat?" Ik volgde zijn vinger die een cirkelvormige beweging maakte over het papier. "Als je goed kijkt, dan zie je hoe die drie figuurtjes samen een menselijk gezicht vormen."

Ik boog me voorover, tuurde er een tijdje naar en begreep toen opeens wat hij bedoelde. "Met dergelijke technieken werk ik op 't ogenblik ook”, vervolgde hij. “Ik ben net weer met de voorbereidingen voor een doek begonnen. Daar komen allemaal verpleegsters op te staan die hier op ‘t paviljoen werken. Leuke kopjes, aardige meiden met blozende gezichtjes, hele pelotons ervan gooi ik er tegenaan. Daarachter, achter dit groepsportret van het zusterpark, komen een paar mannenfiguren. Dat zijn de co-assistenten. Frisse jongens, je haalt ze zo weg achter de bar van de ballentent. Ook een paar broeders en psychiaters schilder ik erop, handen een beetje onverschillig in de zakken. Samen vormen ze het complete personeel van dit paviljoen. Akkoord. Maar wat zie je als je het doek op grote afstand houdt? Als ik het klaar heb tenminste? Nou?"
"Ik zou het echt niet weten," antwoordde ik. "Nou?" drong hij aan. Verzin 'es iets?"

En zijn ogen begonnen te stralen van genot. “Een duivelskop! Een duivelskop!” Hij hief zijn handen in de hoogte alsof hij daarmee een monstrueus groot hoofd wilde omvatten. “Ik leg de diepere structuren bloot, ik laat de mensen zélf ontdekken wat er achter de schone schijn wérkelijk aan de hand is! Wat vindt u daarvan?"

“Och, wel aardig," antwoordde ik. "Doet u dat wel meer in uw vrije tijd?”
“Vrije tijd? Vrije tijd?" Hij wierp mij een vernietigende blik toe. "Man, dag en nacht ben ik ermee bezig! Ik ben kunstschilder, wist u niet? Willem Drijver,nog nooit van gehoord?"

“Eh... nee. Eigenlijk niet.” Ik wilde hem niet kwetsen, maar voelde ook weinig behoefte om de zaken florissanter voor te stellen dan ze waren.
“Ach, dat krijg ik nou altijd te horen”. Zijn houding zakte wat in en er verscheen een droevige blik in zijn ogen. "Sinds ik van de kunstacademie af ben gekomen heb ik nu al acht jaar geploeterd. Acht jaar! Denkt u eens in! Abstracten heb ik er tegenaan gegooid, in het begin. Dat waren mijn beste jaren. Een opdracht je hier en daar, gemeentehuizen die zo nodig vol moesten worden gehangen met werk van kunstenaars uit de bijstand. "Phantasy in blue", “A rainy sunday afternoon in Orvelte", grijsblauwe pasteltinten, dat soort toestanden.

Maar door de bezuinigingen kwamen er steeds minder opdrachten binnen. Toen ben ik portretten gaan schilderen. Wethouders, specialisten, huisartsen, bankdirecteuren, alles heb ik in mijn atelier gehad. Je had die tronies 'es moeten zien! IJdeltuiten waren het, en dan gingen ze er nog even lekker voor zitten ook. Als die portretten dan klaar waren zeiden ze dat ze ze niet zo erg sympathiek vonden. En dat terwijl ik hen juist natuurgetrouw moest schilderen! Ach meneer, dan gaat de lol er al snel af. Dus toen ben ik maar landschappen gaan schilderen, die verkopen altijd wel. Maar moest ik daar tot mijn vijfenzestigste mee doorgaan? Nou? Zo kwam de klad erin, de overtuiging was eruit, en dat voelen de mensen. Mijn werk werd zwakker en zwakker. Ik begon te tobben en op den duur ben ik naar een psychiater gegaan.

Die zieleknijper vond me in het begin wel een interessant geval, zo'n geflopte kunstenaar. Af en toe moest ik schilderijen voor 'm meenemen, daar praatten we dan over. Ook mocht ik 'es een portret van 'm maken, vijftig gulden en de materiaalkosten. Dat was de afspraak. Maar hij heeft me nooit betaald, het bedrag heeft 'ie zelfs niet eens in mindering gebracht op z'n honorarium. Razend was ik! Ik heb hem toen 'es bij de strot gegrepen en 'm een klap voor z'n kop verkocht waar hij van suizebolde! Maar ik kreeg m'n geld niet en bovendien kon ik niks bewijzen, er stond niks zwart op wit. Die rotzak heeft me zelfs met een rechterl1jke machtiging laten opnemen. 'Drijver', zei 'ie, 'uw agressiviteit loopt de spuigaten uit.' Maar is zo'n oplichter niet veel gevaarlijker? Nou vraag ik je! Hij zal nog van me horen. Ik zal me op 'm wreken, op hem en op de hele psychiatrie!" Zijn vuist maakte een stompende beweging die aan duidelijkheid niets te wensen overliet.

"Op dat groepsportret komt zijn duivelskop, ik hoef hem haast niet te vervormen. Daar zullen ze nog raar van staan te kijken!"
Ik vroeg hem of ik wat werkjes van hem mocht zien. Niet alleen uit medelijden; ik voelde ook een stille bewondering voor de originele manier waarop hij af wilde rekenen met zijn kwelgeesten, hoe absurd zijn methoden me ook toeschenen. Daar had hij wel oren naar en met pretlichtjes in zijn ogen ging hij me voor naar zijn kamer.

Schrijver: Gaius Publius Cato, 22 augustus 2008


Geplaatst in de categorie: schilderkunst

4.5 met 8 stemmen 240



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
elisabeth
Datum:
23 augustus 2008
Wat een indringend verhaal! Ik vind dat het duidelijk naar voren komt hoe het in werkelijkheid is in de psychiatrie.
Bedankt voor dit prachtige verhaal!!

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)