Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Onverstoorbare rokkenjager

(voor Félix Lope de Vega Carpio (1562 - 1635))

Als hoogbegaafd kind viel het niet mee voor hem binnen een familie, die de letteren links liet liggen en die te arm was om aan een kunstvorm te doen. Hij was een vreemde eend in de bijt, want op zijn vijfde kon hij al vloeiend Spaans en Latijn lezen, de benodigde boeken kreeg hij van een excentrieke, maar belezen oom, die in een ver verleden leraar was geweest. Hij vertaalde op zijn tiende al Latijnse poëzie en op zijn twaalfde schreef hij zijn eerste toneelstuk, waarin zijn voorkeur voor lustige vrouwen al sterk naar voren trad. Op de jezuïetenschool in Madrid begon hij liefdesgedichten te schrijven voor een verlokkelijke jongedame, die wel eens langs het schoolgebouw liep, hij kon zijn ogen niet van haar mooie rondingen afhouden, terwijl de leraar-priester hem bezorgd en hoofdschuddend bij de les moest halen. Van zijn vijftiende tot zijn negentiende zat hij op de Universiteit van Alcalá, waar het ging van lalala en hupsakee, al haalde hij met groot gemak de hoogste cijfers, hij zat toch liever achter de wulpse jongedames aan, met wie hij vaak genoeg in de bosjes belandde, met wie hij zijn jeugdige vurigheid deelde, waardoor hij het leven leerde te omarmen als nooit tevoren. Er waren vrouwen bij, die hem tot de rand van krankzinnigheid dreven, zoveel erotische lust stortten ze op hem uit. Die vrouwelijke oerkrachten werden hem bijna teveel, maar hij snakte desondanks naar meer verzadiging, hij leerde al gauw de subtiele versiertrucs en de doorzichtige lichaamstaal van de vrouwelijke lusten kennen. Hij kon door hun kleren heen kijken of beter nog, zij lieten hem door hun kleren heen kijken. Hij had geen puf meer om zijn diploma te halen en priester wilde hij al zeker niet meer worden, nu hij de aardse geneugten van de vrouwen had ontdekt. Manmoedig als hij was, ging hij in dienst bij de Spaanse marine, waarbij hij deelnam aan de verwoestende zeeslag bij Terceira, waar hij veel zeestrijders om zich heen dood zag gaan. Met letterlijke wonden, zelfs littekens in zijn gezicht, keerde hij terug naar het vertrouwde, rustgevende Madrid. Hij wilde zijn brood gaan verdienen met het schrijven van toneelstukken, wat hem wonderwel gelukte, hij kreeg er zelfs grof voor betaald en de betere wijnen werden zijn deel, waardoor zijn toneelwerken en poëzie ook scherper en diepzinniger werden, fijngevoeliger en humoristischer. Hij kreeg een sexuele relatie met de getrouwde actrice Elena Osorio, die vijf jaar duurde, daarna werd hij voor een andere, verse minnaar ingeruild. Hij was woedend en zodanig gekwetst, dat hij haar en haar familie zeer vijandige brieven schreef. Ze joegen hem de gevangenis in, waar hij aan een stuk door huilde over de gemene manier waarop hij was afgewezen en bedrogen, als speelgoed weggegooid, als overtollige huisraad verbrand, terwijl hij zielsveel van haar gehouden heeft. Zijn achterlijke verbanning uit Castilië kon hem een worst wezen, hij keerde de hypocriete burgerij voorgoed de rug toe en op een nacht schaakte hij de zestienjarige Isabel, die strak in het vel voorzien was van alles wat een man zich kan dromen. Hij was al zes-en-twintig en door zijn zeetochten gespierd en lenig als een listige panter. Hij woonde met haar in het sinaasappelbomenrijke Valencia, waar zij samen twee kinderen kregen. Zij stierf toen zij drie-en-twintig was. Kapot van verdriet keerde hij terug naar zijn geliefde Madrid, waar hij opnieuw trouwde met ene Juana, want hij kon niet lang zonder de nabije aanwezigheid van een troostrijke, sensuele, goddelijke vrouw. Sexdorstig als hij was, was een vaste vrouw niet genoeg voor hem en dus hield hij er talloze minnaressen op na, vol Spaanse glorie. Hij kreeg last van posttraumatische stress in verband met zijn gruwelijke ervaringen bij de marine, toen hij met zijn kameraden Engeland had aangevallen, de doden niet te tellen waren en hij ternauwernood met zijn hachje terugkeerde op Spaanse bodem. 's Nachts rilde hij, badend in het zweet, naast zijn geliefde Juana, die op een uiterst wrede ochtend niet meer bleek te ademen en daarom werd hij alsnog priester. Priester met een duidelijke kanttekening wel te verstaan, want hij hield er een hele serie idolate minnaressen op na, waarvan de getrouwde (extra kick!) Marta hem het liefste was. Helaas werd Marta later stekeblind en volkomen krankzinnig, waardoor hij zichzelf vervloekte. Zijn kinderen stierven nog eerder dan hijzelf, waardoor hij zichzelf nog meer bleef vervloeken. Toen er bij hem een akelige krentenbaard opkwam, kwam het zichzelf vervloeken tot een hoogtepunt, al liep hij in de verre, nachtelijke uren nog wel eens in de hoerenbuurten van Madrid, stapte her en der nog naar binnen, deed zijn ding, maar rotte meer en meer weg, totdat hij uiteindelijk de dood recht in de ogen moest kijken en er geen enkele seksgodin op aarde was, die hem daarvoor weg kon slepen. Hij fantaseerde dat de dood zoiets was als het ultieme genot onder een vrouwenrok, maar op het moment van heengaan, besefte hij zijn dwaling en sloeg hij de denkbeeldige rok naar beneden. Voortaan zou hij de vrouw volkomen anders najagen, een priester waardig, zeg maar.

Schrijver: Joanan Rutgers, 1 augustus 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

4.0 met 1 stemmen 70



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)