Opeens was zijn koffie weg
Mien zat aan de grote tafel zijn sokken te stoppen, grote knollen zaten erin. Hoe krijgt ie het voor elkaar, dacht ze. Hij zat voor het raam en rookte een pijp. De kamer stond blauw van de rook.
''Wil jij nog en bakkie koffie inschenken, ouwe?''
Hij slofte naar de keuken en kwam terug met de koffiekan en schonk de kopjes vol. Zij was klaar met de sokken en ging tegenover hem zitten bij het raam en stak een sigaartje op.
Zij:
''Vroeger vond ik het gezelliger in de buurt, je ziet nu de straat vol staan met auto's, meestal van jonge gezinnen, de ouderen zijn weg en zitten in een bejaardenhuis of zijn al overleden. Wie kwamen niet allemaal aan de deur, de bakker, de groenteboer, de schillenboer, de melkboer en je maakte altijd een praatje met ze. Vrijdag kwam de visboer en zondag de zuurboer met haring en zure uitjes. Ze zijn er niet meer, nu moet je naar de onpersoonlijke supermarkt.''
Wouter zuchtte, en zei:
''Voorbij Mien, komt niet meer terug, maar vroeger waren we erg arm, hoe vaak konden we de boodschappen niet betalen. We hebben het nu beter met de AOW en mijn kleine pensioentje. Moeten we nog boodschappen doen?''
''Neen, ik heb alles in huis en maak vandaag bami.''
''Daar verheug ik mij, darling. Weet je waar ik zin in heb, een eindje fietsen?''
''Goed zo, dan ga ik strijken en fietsen is goed voor je zenuwen en als jij weg bent, voor mij ook.''
''Dat vind ik hatelijk van je, Mien.''
Ze reageerde niet.
Het was prachtig weer, een mooie blauwe hemel met hier en daar een stapelwolkje en al vrij warm in het voorjaar. Hij reed het dorp uit en zag het mooie vlakke land voor zich. De natuur werd weer schitterend. Hij fietste over smalle wegen met aan weerszijden weilanden met grazende koeien. Hier en daar een boerderij omgeven door al groene bomen en mooie gazons vol met kleurige bloemen en struiken.
Hij genoot van het landschap. Heerlijk stil was het, maar de vogels waren al druk in de weer met nestjes bouwen. De eerste vlinders lieten zich ook al zien. Toch een wonder, dat het ieder jaar in de lente weer terug komt, al dat schoons. Zou God toch bestaan, moet haast wel, dacht hij.
Hij naderde een wegrestaurant en stalde daar zijn fiets en ging naar binnen. Hij liep naar het buffet en schonk een kopje koffie uit de automaat en liep naar een tafeltje en zette het kopje neer.
Ik neem er een gevulde koek bij, dacht hij en liep weer naar het buffet. Toen hij terug kwam bij zijn tafel, zag hij dat het kopje koffie verdwenen was. Hij legde zijn gevulde koek, dat op een schoteltje lag, op de tafel en liep weer naar het buffet om een nieuw kopje koffie te halen. Toen hij weer terug was, zag hij tot zijn grote ergernis, dat de koek verdwenen was. Welke schoft flikt mij dat, dacht hij. Alleen achter in de zaal zat een man de krant te lezen.
Voordat hij weer een koek bij het buffet ging halen, legde hij een briefje bij de koffie waarop stond: Ik heb mijn duim met een smerige zwarte nagel in de koffie gestopt. Weer terug bij de tafel zag hij, dat zijn koffie weg was en op en briefje stond: Ik heb uw koffie opgedronken, maar uw duim zat er niet in, bedankt.
Hij haalde de buffetjuffrouw erbij, maar die wist er ook geen raad mee. Ze kreeg medelijden met hem en nam hem mee naar het buffet en kreeg koffie en een koek. Opeens stond er een man naast hem. Hij keek en zag zijn buurman Wim, die een enorme lachbui kreeg.
''Heb jij dat geflikt, Wim?''
Dat was zo, maar Wim maakte het goed met nog een paar versnaperingen en betaalde alles. Samen reden ze naar huis.
Geplaatst in de categorie: woede