Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Conjunctuur

Om half vijf werd ze wakker en tikte Wouter op zijn schouder om hem wakker te krijgen. Met veel gesteun was het eindelijk zover.
''Wat is er, Mien?''
''Je zou nog iets vertellen over de economie, koopkracht en inflatie.''
Hij deed het bedlampje aan en keek op de wekker, en zei:
''Zeg weet je wel hoe laat het is, half vijf, ben je wel goed bij je hoofd om mij zo vroeg wakker te maken?''

''Dat klopt, maar ik ben nu helder van geest.''
''Nou vooruit dan maar, economie is de wetenschap die de welvaart bestudeert, want je hebt tijden met economische bloei, gevolgd door teruggang. Het is gewoon een golfbeweging, die men de conjunctuur noemt en die is nu weer dalende en dat betekent, dat de koopkracht verminderd. Volgens mij de schuld van de regering, die de laatste tijd maatregelen heeft genomen om de koopkracht te verslechteren.

Alleen al door de invoering van de euro kunnen we minder kopen, omdat alles duurder is geworden. Wat we nodig hebben is een opgaande conjunctuur en minder werkloosheid, maar hoe bereikt je dat? Volgens mij in nieuwe investeringen en financiële injecties en wanneer de mensen meer te besteden hebben, dan gaan de fabrieken en bedrijven ook weer beter draaien en zal de werkloosheid dalen.
Ik kan mij nog herinneren, dat in 1940 een liter melk 10 cent kostte en een kostuum 25 gulden. Daar hoef je heden niet meer aan te denken, dus je kan zeggen, dat het geld in waarde sterk is verminderd, en dat noemen ze inflatie.''

''Zijn er sterke voorbeelden van inflatie, ouwe?''
''Ja, die zijn er, neem maar de inflatie van de Duitse mark na de Eerste Wereldoorlog ( 1914-1918 ) Bij het verdrag van Versailles moest het Duitse Rijk herstelbetalingen aan de geallieerden voldoen, maar kon daaraan niet voldoen, het gevolg was een enorme geldontwaarding. De Duitse regering moest toen steeds meer bankbiljetten laten drukken, waardoor de kosten van het levensonderhoud sterk stegen, maar de lonen achter bleven. Als gevolg hiervan liet Hitler van zich horen en protesteerde tegen dat verdrag. Toen hij in 1933 aan de macht kwam was het gauw gedaan met het verdrag van Versailles.

In december 1923 bedroeg het gemiddelde weekloon van een arbeider 30 biljoen mark, dat is 30 x miljoen x miljoen. Het geld was gewoon waardeloos geworden, men kon voor dat geld nauwelijks een brood kopen. Ook in ons land was in 1944 (hongerwinter) de inflatie hoog, een liter melk kostte toen zestien gulden en een mud aardappelen 700 gulden. Ook toen was het geld waardeloos en ging men over tot de ruilhandel, zoals in de oudheid.''

Mien:
''Hoe ging het hier na de oorlog?''
Mien, er was veel vernield in ons land, dus een herstel periode volgde. De conjunctuur ging omhoog en was er een grote vraag naar allerlei producten. De 48-urige werkweek werd ingesteld en de lonen stegen en werkloosheid was er nauwelijks meer. Nederland moest zelfs mensen uit het buitenland laten komen. De arbeiders verdienden dus in zo'n periode meer geld, maar gaven dit ook weer gemakkelijk uit. De regeringen vonden dit een gevaarlijke ontwikkeling en grepen in door een bestedingsbeperking in te voeren en dat deden ze door verhogingen van de belastingen en accijnzen en het stimuleren van sparen.

Maar geleerden vonden het sparen schadelijk, want dat brengt weer het economisch leven in de versukkeling. Dat zie je nu ook weer Mien, want de mensen laten hun spaargeld op de bank staan en geven ook minder uit, maar de winkeliers klagen steen en been en sommigen gaan failliet. Flik het niet meer mij daarvoor zo vroeg wakker te maken, want voorlopig blijf ik pitten.''
''Oké ouwe, ik ga straks winkelen met Alie en lekker koffie drinken op een terras en jij gaat de was doen en stofzuigen. Ik heb een briefje voor je klaar gelegd, wat je nog meer moet doen.''
Was ik maar vrijgezel, dacht hij.

Schrijver: kees niesse, 6 december 2011


Geplaatst in de categorie: economie

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 223



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Jan Oud
Datum:
13 maart 2012
Uw verhaal voegt voor mij weer iets toe.
Wil het dagelijks leven in het Hollands Noorderkwartier van 1900-1950 in beeld brengen. Zie verder;

Concept

Economische ontwikkeling van Hollands Noorderkwartier (1900-1950)
Ontleend aan artikel: “Het samenspel tussen bankwezen in het Hollands Noorderkwartier en de Nederlandse bank, door M.M.G. Fase en J. Mooij” Bron: Nederlands Historisch Archief van het NEHA, jaarboek 2002.

Economische ontwikkeling.

Zoomen we in op Noord-Holland en wij beschouwen daarbij Alkmaar met wijde omgeving in het bijzonder, dan komen we tot de constatering dat er in Noord-Holland nog maar weinig te merken was van deze veranderingen. Noord_Holland was en bleef in de twintigste eeuw sterk agrarisch, met een dientengevolge teruglopende werkgelegenheid en kwamen de industrie en dienstensector nauwelijks van de grond.

Al in de negentiende eeuw werd het economisch leven in het Hollands Noorderkwartier gedomineerd door akker- en tuinbouw, veeteelt en de handel in agrarische producten en was industriële bedrijvigheid van ondergeschikte betekenis. De agrarische producten werden per schip vervoerd naar de markten en dat gebeurde
reeds eeuwen zo. Door haar gunstige ligging binnen het net van waterwegen in de
provincie Noord-Holland had Alkmaar zich kunnen ontwikkelen tot een knooppunt van scheepvaartverbindingen en mede daardoor tot een marktplaats van betekenis.

De marktactiviteit en handel in Alkmaar nam toe als gevolg van de verbeterde transportmogelijkheden - het gereedkomen van het Noordhollands Kanaal en de aanleg
van spoorwegen naar Alkmaar

Tot 1915 zou de handel in Alkmaar, met uitzondering van de duur van de agrarische crisis (1880-
1895), elk jaar blijven toenemen om vervolgens vanaf het midden van de Eerste
Wereldoorlog geleidelijk te verminderen.

Alkmaar ontwikkelde zich in het eerste decennium van de twintigste eeuw tot een centrum van de
kaashandel, terwijl de akkerbouw en groenteteelt, en in samenhang daarmee het
veilingwezen, eveneens goede tijden beleefden. Dat gold met name voor de veiling te Broek op Langedijk, waar de handelsomzet tussen 1907 en 1911 verviervoudigde tot bijna 2,8 miljoen gulden.
Al met al waren de jaren aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog economisch gezien gunstige jaren voor de agrarische sector in het ressort Alkmaar,

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog berokkende het Hollands Noorderkwartier in economisch opzicht weinig schade. De mobilisatie bracht in Den Helder een groot garnizoen, maar ook in Alkmaar werden meer manschappen dan normaal gelegerd. Verder hadden in dat jaar de land- en tuinbouw alsmede de veeteelt, hoofdbronnen van bestaan van deze streek, een zeer gunstig jaar mede als gevolg van de stijgende prijzen voor granen, zaden, kool en vlees. De keerzijde
was de stijging van de prijzen voor veevoeder. Tegenslag was er ook, zoals in 1916 het onderlopen van de Anna Paulownapolder en bij Edam

Na de Vrede van Versailles (1919) trok de economie weer aan en dit weerspiegelde zich
onder meer in de toename van de handel en marktactiviteiten. Het waren dan ook geen slechte jaren voor de agrarische sector en de visserij in de kop van Noord-Holland al werden de boeren wel met dalende prijzen geconfronteerd.


De stijging van de economie was echter ook het gevolg van de hoge veeprijzen
en de gunstige vooruitzichten voor de veehouderij. Voor de agrarische sector was
1920 geen slecht jaar. Dat was niet het geval in andere sectoren. Zo werden door
de inmaakfabrieken, de zaadhandel en de visserijsector forse verliezen geleden.
Hoewel de economische depressie van 1921-1923 aan het Hollands Noorderkwartier niet geheel voorbij ging, hield de agrarische sector zich aardig staande. ‘Het
landbedrijf is in dit ressort de ruggengraat.
Ook handel en middenstand, die het grotendeels van boer en landbouwer moeten
hebben, slaan zich beter door de moeilijkheden heen dan men had kunnen verwachten.
Ondanks een buitengewoon natte en koude zomer, tegenvallende oogsten en de
uitbraak van mond- en klauwzeer, leek in 1924 het economisch tij weer ten goede
te keren. Dit bleek nochtans van korte duur. De met name op de export gerichte
zuivelindustrie in de regio ondervond een terugslag van de hogere Franse en Duitse invoerrechten op agrarische producten ter protectie van hun eigen zuivelsector.
Bovendien sloot Engeland niet lang daarna zijn grenzen voor Nederlands vlees.

In de loop van 1931 waren de gevolgen van de economische depressie goed
merkbaar. De prijzen waren dermate sterk gedaald, dat de zuivelsector om regeringssteun vroeg. De kaasproductie liep ten gevolge van de dalende prijzen met acht procent terug en de export van kaas liet al sinds 1927 een teruggang zien. Ook in de veeteelt was het, mede door het opnieuw uitbreken van veeziekten, kommer en kwel. De tuinbouw en de bollenteelt stagneerden eveneens. Voor de industriële sector was het beeld evenmin rooskleurig. In 1931 werden maar liefst 94 faillissementen uitgesproken tegen 65 een jaar eerder. Het in deze jaren fors toegenomen aantal werklozen werd (vanaf 1934) voor een deel ingezet bij het in cultuur brengen van de jonge Wieringermeerpolder.

Hier werd als het ware een structureel tegenwicht geboden voor de conjuncturele vraaguitval.
Dankzij een aantal steunmaatregelen van de overheid ging het rond het midden
van de jaren dertig weer wat beter met de zuivelindustrie. De devaluatie van de Belgische frank, in 1935, zorgde voor een forse toename van de export van kaas naar België, terwijl ook de export naar Frankrijk zich enigszins herstelde. Minder goed verging het de Zuiderzeevisserij, wat onmiddellijk
zijn weerslag had op de visserijafslagen in Hoorn, Enkhuizen, Den Helder en Wieringen. Deze zagen hun totale jaaromzet in vijf jaar met ruim dertig procent teruglopen.

Het klink bizar, maar de gespannen internationale situatie was voor de agrarische sector en de daarmee samenhangende industrie niet ongunstig. Aanvankelijk spon vooral de metaalnijverheid garen bij de oorlogsdreiging. Zo draaiden de Alkmaarsche IJzer- en Metaalgieterij, de Nederlandsche Spoorwegen en de lokale scheepswerven op volle capaciteit, waardoor aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de economische situatie in de regio Alkmaar niet ongunstig was.

Tijdens de oorlogsjaren.

In de beginjaren van de oorlog bleef de economie groeien. De belangrijkste oorzaak daarvan was dat Duitsland op op grote schaal orders plaatste.
Voor de meeste burgers was de verarming van het land als gevolg van de oorlog merkbaar in de keuken. Het waren alleen de boeren die hier wel bij vaarden. Alleen tegen het eind van de oorlog tijdens de “honger winter” was er even van een normale economie geen sprake.

De binnenlandse productie van niet agrarische grondstoffen was gering, zodat de industrie slechts producten op de zwarte markt kon brengen indien zij in staat was van grondstoffen die zij legaal mocht verwerken, meer te produceren dan van haar werd verwacht. Zij kon slechts marges exploiteren. Bovendien was de bezetter erg geïnteresseerd in de industrie en diens grondstoffenvoorraad. Terwijl de voedselproductie in principe in Nederland bleef, werden industriële producten goeddeels weggevoerd. Het prijspeil op de zwarte markt voor industrie producten steeg hierdoor sneller dan die voor agrarische producten. Tot de hongerwinter moest de schaarste vooral in deze sectoren worden gezocht. De boer die illegaal kleding, klompen, fietsbanden, jenever, of brandstof wilde kopen, moest aanzienlijke ruilvoetsverslechtering accepteren. Niettemin kwam er al vóór de hongerwinter een geld- en goederenstroom naar de boerderij op gang.


In de hongerwinter werd ruil op de zwarte markt dominant. Niet alleen vroeg de boer sigaren, tabak, meubilair, sieraden, linnengoed, kleding, schoeisel , gouden tientjes, jenever en allerlei andere ruilobjecten, ook hadden vele stedelingen niets anders te bieden. Dat de boeren liever geen geld ontvingen, hing samen met het feit dat er weinig te koop was. Bovendien waren zij al tijdens de eerste oorlogsjaren uiterst liquide geworden. Menige boer gebruikte zwart geld om de hypotheek af te lossen of om landbouwgronden te verwerven.

Gedurende de bezetting verarmde Nederland als geheel. Het feit dat de boeren van het resterende nationaal inkomen een steeds groter deel nar zich toe wisten te halen, betekende dat anderen meer dan evenredig onder die verarming hebben geleden.


De burgers hadden geen geld meer en moesten door ruilhandel aan hun voedsel zien te komen. De boeren hadden het geld wel maar er waren geen producten meer.

Na de oorlog

De economische situatie in deze regio vertoonde van jaar tot jaar echter sterke verschillen, wat kenmerkend is voor dit gebied met een belangrijke agrarische sector. De export van de land- en
tuinbouwproducten herstelde zich redelijk, maar tegelijkertijd liep de werkgelegenheid in deze bedrijfstak terug door een toenemende mechanisatie met nauwelijks vervangende industrie om de groeiende beroepsbevolking werk te bieden. De voornaamste werkgevers in de kop van Noord-Holland buiten de agrarische sector waren de Marine in Den Helder en de Hoogovens in IJmuiden.

Voor tuinbouw, bollen- en veeteelt waren de beginjaren vijftig echter niet slecht, mede omdat zich
geen ernstige conjuncturele terugslag voordeed. Ook de zuivelindustrie en -handel bleven dankzij de export naar West-Duitsland goede vooruitzichten houden. Andere sectoren profiteerden eveneens van de gunstige conjunctuur en werden, zoals
de toeristensector in deze streek, een structureel niet onbelangrijke bron van inkomsten en werkgelegenheid. Sinds de jaren dertig mochten de Noord-Hollandse
badplaatsen zich namelijk elk jaar verheugen op de komst van dagjesmensen en
vakantiegangers.
Naam:
Han Messie
Datum:
7 december 2011
Email:
hmessielive.nl
Dit verhaal doet me denken aan het Franse "l'histoire se répète". Steeds stijgingen, weer gevolgd door dalingen.
Vrouwen kunnen zichtbaar druk maken om onbenullige dingen. Dat benadrukt jouw verhaal even sterk.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)