Een lijdende dichter
Ik was alleen in een kelder. Daar moest ik wonen van een mythische godin met een mes in haar hand die mij daarmee wilde steken. Zij was mijn muze in die dagen.Ik was bang voor die muze maar van haar moest ik daar wonen. Ach zo vergaat het dichters omhangen met gladiolen treurend voor hun eigen zerk, verlangend en smachtend voor een plekje hierna in de hemel.
In een smerige kelder,ha,ha,ha! Een Indonesische man was mijn verhuurder. Het was een kelderkrot waar ik in moest wonen. Het rook er naar een glimmende fiets, motten en aangevreten soldatendekens. De kamer was donker en het leek wel een grot waar het eeuwige druppelen van water te voelen was. Symbolisch voor mijn eeuwige verdriet.
In die dagen lag ik alleen maar op bed voor mijn beroep en trok af en toe mijn sokken uit om de verveling te verdrijven. En mijn droomboekje hield ik stipt bij. Ik was eigenlijk al een dichter want mijn enige bezit naast mijn bed was een doos met mijn dichtalbums. Gedichten die ik eens schreef maar nooit meer las of voordroeg.
Gedichten nooit voor een jij geschreven maar gedichten voor mijn getormenteerde ziel die haar zelf in de weg staat. Mijn eeuwige verdriet houdt nooit op! Tot aan de hemelpoort schrei ik verder met traanklieren en traanzakken van doorzichtig wonderglas. Op een dag werd ik wakker met een paar tieten van een vrouw en toen wist ik het niet meer. Ik viel flauw neer. Ik was van beroep een zieke dichter in bed om droompjes te ontvangen. Dat is ook een beroep! Voor mensen die heel lui zijn en veel lijden en een hekel hebben aan de hamer en de sikkel een goed beroep! Kijk, een dichter houdt niet van werken, en het werk houdt niet van de dichter, die twee kruisen elkaar ook niet.
En omdat een dichter luistert naar de groeistuipen van zijn kamerplant is hij gek. Daarom zijn dichters gek.
De Indonesische huurbaas inspecteerde zijn verhuurde kamers regelmatig op netheid en orde en op de vlijt van de student. Ik had dan vaak water voor de thee op het vuur staan en liet dat een beetje doorkoken waarop de Indonesiër zei:”Water kook!’’. ”Water kook”!. ‘’Nu alweer’’ dacht ik. Alweer die water kook met uitroepteken al gillend en vermanende naar mij. Ja zo was die Indonesische huurbaas.
Hij verhuurde een kamer aan een nette Nijmeegse student die een vissenkom had staan in zijn kamer en altijd uit leerboeken las. Maar de vissen verzorgde hij goed. Hij had een zwart klassiek kapsel. De jongen verder was niets aan. Een doorsnee student met vooral een hoofd. Ik las nooit een boek. Ik was lui, had zeepjes in mijn ogen en kon daarom niet goed zien, letters als vermicelli in de soep las ik. De tweede huurder die een blokje om woonde pal naast mij was geboren uit een rare vrouw met geel haar, hij sprak alleen maar wartaal en was altijd hyper en las pornoboeken. Het was een viespeuk die altijd aan de telefoon zat, tegen mij was hij wel vriendelijk. In zijn kamer wemelde het van zijn smerige onderbroeken en pornoboeken.
Een moeder die op hem wachtte had hij niet. Zielig voor hem. Een moeder die op haar kind wachtte had hij niet.
De derde huurder is ondergetekende, een man die niets meer deed in zijn leven, ik was ver weg in een grijs
en tochtig verleden, ik dichtte suikerzoete gedichten. Verder peuterde ik uit mijn neus en verlangde heimelijk om vrouw te zijn. En dat in een kamer zonder ramen, bijna zonder zuurstof, een grot waar het rook naar een glimmende fiets en een boenmiddel.
Ach dichter was ik maar half, voor de rest was ik een nummer die op bed lag dag en nacht en ik liet de ketel met water aanbranden.En toen kwam als een duiveltje uit de doos de alsmaar inspecterende Indonesiër die de ketel met water opmerkte en dan riep hij weer: "Water kook!". Op een dag toen ik een dag te laat was met de uitbetaling van de huur kwam de verhuurder en hij riep: "Meekomen, op mijn bagagedrager, ik fietsen naar sociale dienst van jou om deel van je uitkering te krijgen voor de huur!” Ik begreep dat allemaal niet in die dagen.
De volgende dag kookte ik nasi en had water opgezet voor de thee en de Indonesische huurbaas kwam weer meteen kamers inspecteren en bemerkte dat het theewater al borrelde en riep: "Water kook!", en nogmaals gilde hij:”Water kook!”. En een derde maal:”Water kook!”. Ik moest mijn dagelijkse plicht vervullen. Dat betekende dat als ik water op de gaspit had staan een gezicht verscheen van een wat nare en militaire man die niet wilde dat ik mijn plicht verzuimde door zijn water te laten doorkoken.
‘’Oh lag ik maar weer op bed lekker te slapen!’’ De dagelijkse bevelen en nooduitroepen van een verbolgen Indonesische man die uit verveling en voor de centen zomaar in Deventer mijn huurbaas was geworden irriteerden mij mateloos. Waar we gezamenlijk een keuken huurden en ik het water te lang had opstaan tegen de wens van de Indonesische huurbaas in voelde ik de pijn, de werkelijke pijn van mijn bestaan en dat was dat mijn niet praktische persoonlijkheid in de gewone maatschappij op verzet stuitte en dat was mijn kruisiging.
Ik viel daarom flauw neer ter aarde.
Op een kwade dag kreeg ik geen uitkering meer betaald en de kwade dag erna ook niet en zo ging het even door.
Water kook! En uiteindelijk wierp de huurbaas mij het huis uit en zette mijn dichtboeken bij het oud vuil buiten.
Een drugsgebruiker met blauw stekelhaar stal mijn hele oeuvre en toen zeeg ik bijna dood neer ter aarde.
Geplaatst in de categorie: verdriet
Gelukkig dat niet het werkelijke leven van een dichter zo is!