Ze zagen mij voor een joodse jongen aan
Vader en ik zaten plotseling in een moeilijke situatie. Het was in de winter van 1941 toen we in de Jodenbuurt liepen. Vader had een afspraak met iemand, maar hij vertelde mij niet waarover het ging. In de straten verschenen gehelmde Duitse soldaten en politie met geweren in de aanslag op straat. Wij zagen dat gezinnen in vrachtauto's werden geduwd. Vader zei, dat het joden waren. Ik was toen 10 jaar. Opeens kwamen twee politiemannen op ons af en hielden ons staande. Vader moest zijn papieren laten zien. We mochten doorlopen, maar wel snel de Jodenbuurt verlaten.
Toen we bij een brug kwamen konden we niet verder. Aan beide kanten waren prikkeldraadversperringen aangebracht. Vader sprak een politieman aan en vertelde dat hij en zijn zoon moesten maken dat ze wegkwamen uit de Jodenbuurt, want we waren al eerder gecontroleerd. Op een ruwe toon vroeg hij aan vader of hij bezig was een joodse jongen mee te smokkelen.
Die agent dacht, dat ik een joodse jongen was, omdat ik zwart krullend haar had Er werd zelfs een officier bij gehaald, maar ook die vertrouwde het niet. We moesten mee naar een wachthuis van de politie. Vader bleef natuurlijk bij hoog en laag beweren, dat ik zijn zoon was. Ze geloofden hem niet en het zou uitgezocht worden. Iemand moest het trouwboekje van mijn ouders tonen. Via een politiebureau in de buurt werd moeder ingelicht.
Ze schrok natuurlijk heel erg toen ze hoorde, dat haar man en zoon vast zaten en dat ik er van verdacht werd een jood te zijn. In het wachthuisje van de politie was het lekker warm.
Toen hadden we mazzel, want een oudere politieagent, die in onze straat tegenover ons woonde, verklaarde, dat ik een zoon was van de familie Niesse en toonde het trouwboekje van mijn ouders.
Uiteindelijk besliste een officier, dat wij mochten vertrekken. Hij bood zelfs zijn verontschuldiging aan.
Ik had toen net als mijn moeder pikzwart krullend haar en omdat ik aangetroffen werd in de Jodenbuurt van Amsterdam dachten ze, dat ik een jood was. Later hoorde ik, dat vooral communisten fel protesteerden tegen de Jodenvervolging. De bekende Februaristaking werd bloedig door de Duitsers neergeslagen.
Mijn ouders woonden in Amsterdam zuid, waar ook veel joodse mensen woonden. Boven ons woonden een heel vriendelijk bejaard joods echtpaar. Ze droegen een Jodenster op hun kleding. Ik deed wel eens boodschappen voor ze en kwam dus vaak bij hun binnen. Ik zie nog de buurman aan de grote tafel zitten en van surrogaattabak en gevonden peukjes op straat, heel dunne sigaretjes draaien.
Het heeft mij veel verdriet gedaan, toen ook zij op een nacht werden opgehaald door de Duitsers. Dat was bij een razzia in 1943. Mijn vader was toen ook al niet meer thuis. Had een oproep gekregen om in Duitsland te gaan werken, maar hij dook onder. Toen hij het een keer waagde thuis te komen werd hij thuis opgepakt en via de Duitse politie naar het kamp Amersfoort gebracht en vandaar naar een concentratiekamp bij Berlijn. Hij is bij de slag om Berlijn in 1945 bevrijd door de Russen en kwam in juli 1945 weer thuis. Hij vertelde nooit wat hij allemaal gezien had in dat vreselijke kamp.
Geplaatst in de categorie: discriminatie