Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Een tien

Een keer had ik een tien op mijn rapport. Niet voor rekenen of taal, de vakken die Cornelis en Charlotte belangrijk vonden. Natuurlijk niet voor gym. Daarin was ik de slechtste. Met slagbal werd ik altijd als laatste gekozen. Tekenen dan? Nee ook niet. Ik tekende graag en veel, maar echt vanzelf ging het niet. Het werden altijd wat houterige, onnatuurlijke figuren, die niet echt tot leven kwamen. Nee, in mij was geen Bosch of Breughel geboren, mijn favo’s van toen.

Nee, mijn tien was voor geschiedenis. Als je snel was met je rekensommen of je schrijfding mocht je stil naar achter in de klas lopen. Daar lagen ze, de boeken vol met verhalen. Over het Romeinse rijk en andere allang verdwenen koninkrijken. Over Soepilioema en andere keizers, allang dood en begraven. Vaak natuurlijk slecht aan hun eindje gekomen. Vermoord, gesneuveld in een slag, of, er stond een plaatje bij: gevierendeeld. Dat was pas echt gaaf.
Ik las en las en las. En s nachts droomde ik ervan. Vanuit de hoek van mijn kamer kwamen ze, ridders te paard, hun maliënkolders schitterend in de zon, de lansen omhoog, de vanen wapperend in de wind. Niet bang om te sterven, voor God, Koning en Vaderland. En voor Tirza natuurlijk, of een andere schone onbereikbare jonkvrouw. Trots hun paarden berijdend, en de boertjes van mijn Breughelposter stopten met hun feesten en beesten en bogen zich in het stof voor dat machtige, prachtige leger.

Ik niet natuurlijk. Ik mocht mee. De machtigste belangrijkste ridder, hij leek verdacht veel op mijn roodharige meester, bukte zich en hielp me voorop zijn paard. Oorlog! En mijn jongenshart bonkte van opwinding.
‘Ben je bang?’ vroeg mijn meester zachtjes in mijn oor.
‘Natuurlijk niet’ antwoordde ik stoer. Ik was al eens in het dodenrijk geweest. Cornelis had me er gebracht, met zijn Kever. Mijn broers en zusjes lachten, ze zwaaiden me uit. Bij kapper Schoen daalde ik af, in de kast waar de Donald Ducks lagen die hij voor ons bewaarde was een luik. En daaronder, daar was de dood. Donkermannetje, dezelfde die mijn bed ’s nachts stuurde en meenam naar de oorlog leidde me rond. De spoken waren allemaal even vriendelijk voor me.

Natuurlijk, ik was een lieve, leuke jongen, misschien wel net zo lief en leuk als de kleine Tirza. En, als ik het niet was, dan wisten ze wel dat ik de machtige, machtigste ridder van allemaal als mijn vriend had. Mijn meester.
Misschien was hij wel pedo. Weet ik veel. Hij trok me tegen zich aan, dat was fijn. Dat deden Cornelis en Charlotte nooit. Niet dat ze slecht voor me waren, nee, ik zou het niet durven te zeggen. Niet dat ze niet van me hielden. Dat deden ze zeker wel. Maar gewoon een arm, een rug die wordt ingesmeerd door warme zachte handen. Nee, dat was er niet bij.

Een tien. Een tien voor geschiedenis. Ik huppelde naar huis. Al gauw zo’n kleine dertig minuten. Lopend. Eens in de week mochten we met de step. Later, toen ik groter was, met de fiets. Eens in de week, waarom? Een malle frats van Charlotte, een van de vele. Net als die eeuwige korte broek bijvoorbeeld. Er is een filmpje, door Cornelis gemaakt. Daar lopen we in korte broek over de ijsschotsen op de Noordzee te huppen. Temperatuur min zoveel. Maar een gat in je knie gaat wel weer dicht. Een gat in je broek niet. Zo is dat.
Charlotte zette me op de wasmachine, ik huilde, gevallen met de step in het grindpad. Liefdevol begon ze met bijtende, gemeen prikkende jodium op de wond te smeren. Dan huilde ik nog meer. Het leek wel alsof ze erop kickte. Onzin natuurlijk, het moest. En dan begon ze met haar peuterwerk. Grindje voor grindje haalde ze uit mijn knie.
En dat was dan dat. Geen knuffel, geen aai, niks. Hooguit een goed bedoelde vermaning: ‘en nu beter opletten met steppen he?

Een tien. Eens zal ik een zoon hebben. Of een dochter, een beetje minder, maar vooruit, ook goed. Eens zal die ook een tien halen. Voor geschiedenis, of voor rekenen of taal. Is Cornelis eindelijk ook tevreden. Betaalt hij vast het volgende rondje voor, daarboven in de hemel.
Maar nu is er alleen Charlotte, met haar eeuwige kopje thee en die halve, al droog geworden sinaasappel.
‘Een tien, een tien’ roep ik trots. En Charlotte glimlacht, ze zegt iets liefs, en ze is trots, zeker wel, trots op haar zoon. Maar die knuffel, die aai over je bol. Die warme hand op je rug?
Ik wacht erop, ik wacht op Woemi. En ik weet zeker: eens zal ze komen. Dan raakt ze me aan. Gewoon, mijn arm , een streling, heel lichtjes maar. Dan maken we kinderen, een zoon , een dochter, wat maakt mij het uit. Dan gooien we de Citroën Break vol en rijden we naar Italia, en verder?

Verder niks. Dan zijn we gelukkig.

Schrijver: jorrit, 13 maart 2018


Geplaatst in de categorie: kinderen

4.0 met 8 stemmen 98



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)