Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De reddende engel uit Duitsland

In Megchelen, vlak bij Duitsland, ligt het statige, rijzige Kasteel Zwanenburg, waar een aantal monniken een klooster van hebben gemaakt. Zij gebruiken de huiskapel voor het dagelijkse koorgebed, wat zes keer per dag gebeurt. Het is 1878 en broeder Benedictus is een lap grond aan het omspitten. Als postulant bij de Trappisten moet hij zichzelf nog helemaal inwerken, maar dat lukt hem prima. Het liefste wil hij net als broeder Stefanus en broeder Franciscus in de bierbrouwerij gaan werken, maar dat is iets voor later, verzekert abt Bernardus hem. Hij mag al wel geregeld komen kijken hoe de anderen het bierproces aansturen. Samen met broeder Stefanus heeft hij de kruiden geplukt, die de bijzondere smaak van het bier bepalen. Zo draagt hij al wel zijn steentje bij. Tijdens het middageten staat er altijd bij ieder bord een flesje bier om het eten weg te spoelen. Dat is een luxe, die de Trappisten niet graag inleveren. Door dat ritueel is Benedictus de bittere biersmaak erg gaan waarderen. Zijn kloostercel bevindt zich op de bovenste verdieping van het zogenaamde dormitorium, waar vroeger de huisbedienden sliepen, want het kasteel was eeuwenlang in adellijke handen. Het spitwerk doet hem danig zweten en hij snakt naar een biertje, maar daarvoor moet hij nog twee uur wachten. 'Het uitstel van mijn dorst is een deugdzame manier van versterving!', denkt hij, terwijl broeder Franciscus naar hem zwaait en glimlacht. 'Geen wonder dat die gast altijd lacht', denkt hij, 'die hangt elke dag boven de dampen van het gistende bier!'.

Broeder Benedictus is per toeval in het klooster terecht gekomen, toen hij vanuit zijn stulpje in Gendringen tijdens een wandeltocht langs het kasteel liep en met broeder Augustinus in gesprek raakte. Bij het idee ook een monnik te kunnen worden, bloeide hij helemaal op en na lang wikken en wegen besloot hij in te treden en nu draait hij al enkele maanden mee. Zijn vrome, rooms-katholieke achtergrond helpt hem om zichzelf gemakkelijk in te voegen. Voorlopig is tuinieren zijn hoofdtaak en dat bevalt hem uitstekend. De zon staat te gloeien op zijn beweeglijke lichaam. Hij zweet zich te pletter, zo in zijn te grote overal. De druppels zweet vallen continu in de omgewoelde aarde. Met de mouw van zijn overal veegt hij zijn voorhoofd af. Hij geniet van de intense stilte en de kleine diertjes, die hij door de modder ziet lopen. Soms laat hij een torretje over zijn vinger lopen en dankt hij God voor zoveel schoons. Ineens weerklinkt het klokje. Het is tijd om op te breken en naar de kerk te gaan. Broeder Franciscus is al onderweg. Hij brengt zijn schep en schoffel naar een oud hok en hij kleedt zichzelf om. Even later zit hij in zijn habijt naast zijn broeders te zingen. Er vallen serene stiltes en de abt leest enkele teksten uit de bijbel voor. Benedictus droomt van zijn biertje in de refter en hij begint prompt luider te zingen. Een immense vreugde tintelt door zijn lichaam en geest. Nog even en dan kan hij het bier in zijn glas gieten. Nog even en dan mag hij het door zijn keelgat laten stromen.

Tijdens het middagmaal leest broeder Filippus voor uit een streng boek van een of andere paus. Het kan Benedictus allemaal niet echt boeien en hij geniet met volle teugen van zijn welverdiende biertje. Tot de laatste teug waant hij zichzelf een rijke kasteelheer aan een goedgevulde dis, maar een groot, houten kruis met een lijdende Christusfiguur houdt hem bij de les. De andere, oudere broeders houden hem nauwlettend in de gaten. Terwijl zijn biertje opgedronken is, kijkt hij begerig naar het half gevulde glas van zijn buurbroeder, die blijkbaar rustig aan kan doen. Tijdens de afwasdienst vindt hij dat halfgevulde glas terug en drinkt hij het snel op. Broeder Franciscus ziet dat, maar die glimlacht minzaam. 'Ik kan jullie harde werken toch moeilijk zomaar door de gootsteen gooien!', zegt Benedictus. 'Smaakt het?', vraagt Franciscus. 'Het is meesterlijk!', antwoordt Benedictus.

Maar die aansluitende nacht gaan er overweldigende krachten in Benedictus te keer. Hij snakt alleen nog naar bier en erotiek. Zijn verlangen om helemaal los te kunnen gaan, beheerst hem. Sinds enkele dagen ontmoet hij heimelijk zijn oude vriendin Franka Wolff uit Anholt en nu moet het er maar eens van komen, besluit hij. Via een achterdeur sluipt hij naar de landweg, waar ze elkaar treffen. Uit de voorraad bier heeft hij vier flesjes meegenomen. Die opent hij met zijn tanden. Terwijl zij van het schuimende gerstenat drinken, kussen en strelen ze elkaar. Franka trekt haar kleren uit en ze legt een laken op de grond. Haar tere borsten bungelen als zoete lekkernijen heen en weer. De tepelhoven lijken op flensjes met een braam in het midden. 'Wat moet je toch bij deze gekken?', vraagt ze. 'Ze brouwen lekkere bier of niet soms?', reageert hij. 'Maar je zit hier totaal op de verkeerde plek! Hoe hou je dat in godsnaam uit?', zegt ze bezorgd, terwijl ze haar benen spreidt, wat Benedictus ondanks het duister prima waarneemt. 'Met jou als geheime minnares erbij!', verzucht hij en hij stort zich boven op haar malse en uitnodigende lichaam. Zij laat hem zoveel mogelijk zijn gang gaan, al wijst ze hem er wel op, dat hij wat minder hard in haar tepels moet bijten en knijpen. De nederige monnik begint daarna meteen zo zacht hij kan op haar uitstekende spenen te zuigen. 'Zo ja, dat is veel beter!', fluistert ze. Ondertussen gebeurt er ook van alles tussen de onderkant van hun lichaam. Het bier doet beiden boeren, waardoor ze van spanning en opwinding beginnen te giechelen. Het lijkt er bijna op dat de speer/toverstaf van Benedictus zich verslapt en de gleuf/wondergrot van Franca verstrakt, maar eenmaal in volle actie toveren ze een wilde passie tevoorschijn, die sinds eeuwen niet in die landstreken voorgekomen zijn. Na de goddelijke liefdesdaad liggen ze als zoutzakken met gesloten ogen na te dromen. Ze zien niet dat er een fakkel in aantocht is.

'Ik dacht al, waar gaat die Benedictus zo laat nog naartoe?', roept abt Bernardus, 'en dit is werkelijk verschrikkelijk, broeder Benedictus, maar aangezien je nog in een proeftijd zit, vergeef ik het jou, maar een monnik ben je niet en morgen mag je vertrekken!'. 'Ma-maar abt Benedictus, zoiets ka-kan de beste toch o-overko-komen?', probeert Benedictus nog. 'Morgen ga je vertrekken!', herhaalt de langbebaarde grijsaard, terwijl hij met zijn brandende toorts terug zweeft. 'Niks morgen!', stelt Benedictus, 'ik heb daar niets meer te zoeken en ik ga vannacht nog met jou mee!'.
Franca slaat haar afgekoelde armen om hem heen en ze koestert zijn hoofd tegen haar troostrijke, Duitse bollingen. 'Kom maar met mij mee, daar bij mij in Duitsland doen ze niet zo moeilijk en dan beginnen we gewoon een eigen kloostertje!' 'Met een bierbrouwerij!', vult Benedictus aan. 'Met een bierbrouwerij!', bevestigt Franca, die als de prinses op het witte paard hem achterop haar paard stalt. 'Fort!', schreeuwt ze in de donkere nacht, terwijl Benedictus zijn armen om haar middel heeft gesloten.

Schrijver: Joanan Rutgers, 5 juni 2020


Geplaatst in de categorie: liefde

3.8 met 4 stemmen 27



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)