Bezoekuur
De gang ruikt naar linoleum, bleekwater en iets flauws dat doet denken aan lauwe bloemkool. Verderop piept een kar. Een vrouw met een badge duwt hem traag vooruit, zonder op te kijken. De zoon stopt bij kamer 18. Hij ademt diep in, klopt en en duwt de deur open.
‘Hoi pa.’
Zijn vader zit rechtop in de stoel bij het raam, handen op de knieën, de kraag van zijn hemd wat scheef. Hij kijkt op, knikt kort.
‘Zo. Alles goed?’ vraagt de zoon.
‘Geen klachten,’ zegt de vader.
De zoon schuift de andere stoel iets dichterbij. Op het kastje staat een beker met een nog een beetje koffie. Naast de televisie ligt een dicht puzzelboekje, de balpen ertussen geklemd.
‘Het heeft flink geregend vannacht,’ zegt de zoon.
‘Ja. De lucht was vanmorgen helemaal open. Mooie zonsopkomst.’
Ze kijken allebei naar buiten. Een boom wiegt loom in de wind. Op het gras loopt een kat met een slordig oor.
‘Hoe is het met jou?’ vraagt de vader. Hij kijkt naar de kat.
‘Ach,’ zegt de zoon. Hij verschuift wat op zijn stoel. ‘Sophie en ik hebben besloten uit elkaar te gaan.’
‘Zonde,’ zegt zijn vader. Hij pakt de koffiebeker, laat het laagje koffie even rondgaan en neemt een slok. Zet hem terug.
‘Jullie waren lang samen.’
‘Bijna twintig jaar.’
De vader humt.
‘Ik slaap tijdelijk bij een collega,’ zegt de zoon. ‘Best raar. Iemand anders z’n boekenplank. Zijn koffiekopjes. De geur van het huis die je niet kent.’
De vader wrijft met zijn duim over zijn knokkels. ‘Heb je hier gegeten? Ze hadden macaroni vanmiddag. Met een rare saus.’
‘Nee, ik haal straks wel wat.’
Stilte. Op de gang klinken stemmen. Buiten cirkelen enkel meeuwen boven de parkeerplaats.
‘Er is hier trouwens een nieuwe verzorgster,’ zegt de vader. ‘Een jonge meid. Donker haar. Ze komt uit Roemenië, geloof ik.’
De zoon knikt.
‘Rustig. Niet zo’n gedoe als bij die vorige, die altijd te hard lachte.’
‘Fijn,’ zegt de zoon. Hij haalt een leeg doosje tictac uit zijn broekzak, klikt met zijn duim het dekseltje open en dicht en stopt het terug.
‘Ik heb een paar keer geprobeerd om echt te praten. Met Sophie’ zegt hij. ‘Je voelt wanneer iemand met zijn hoofd ergens anders zit.’
De vader kijkt naar buiten. ‘Die kat loopt hier vaak. Schuw beest. Maar gisteren zag ik dat ze zich liet aaien. Even maar.’
De zoon glimlacht flauwtjes. ‘Wat een eer.’
‘Hm.’
Gerammel van een metalen kar op de gang. Gelach, daarna stilte.
‘Ik ga maar,’ zegt de zoon. ‘Heb nog wat werk liggen.’
De vader leunt iets opzij, naar het kastje naast hem. Uit een la pakt hij een gesloten envelop en reikt het aan. De zoon neemt hem aan. ‘Wat is dit?’
De vader haalt zijn schouders op. Zegt niets.
‘Tot volgende week dan maar?’
‘Ja, volgende week.’ Zijn ogen rusten op het koffiekopje. De zoon loopt naar de deur. Blijft nog even staan, hand op de klink. Maar zegt niets meer en loopt de gang in.
In de auto, op het parkeerterrein, scheurt hij de envelop open. Er zit een opgevouwen papier in. Hij haalt het eruit en vouwt het open. Blanco. Hij doet het terug in de envelop. Legt het in het handschoenenvak. Dan kijkt hij omhoog. Naar de boom. Naar het raam op de tweede verdieping. Daar zit zijn vader. Een hand aan zijn kin.
Geplaatst in de categorie: ouderen