Controlepost
Bij het controlepunt
Ze stonden er al uren voordat het licht werd. In rijen waarvan het eind niet te zien was, zelfs niet door degenen met een verrekijker.
De vrouwen hielden de kinderen vast alsof ze zouden opstijgen als ze loslieten. Zij die geen kinderen - of geen kinderen meer - hadden, klemden zakken tegen zich aan.
Er werd gezegd dat wie water bij zich had, het moest afgeven. Niemand protesteerde. Een oude man huilde toen hij zijn fles afgaf.
Iemand zei dat we de poort eerder hadden moeten openen. Maar er was geen bevel. Er zijn nooit bevelen. Alleen instructies die veranderen zodra je met de uitvoering begonnen bent.
Een jongen met een roestig verband over de helft van zijn gezicht en hoofd wilde naar binnen. Hij duwde tegen het hek tot zijn benen weggleden. Toen bleef hij zitten, zijn hoofd tussen zijn knieën. Ik denk dat hij dood was. Of bijna toch.
Een hond liep tussen de mensen door. Iemand trapte hem. Later zagen we hem terug bij een uitgebrande auto. Hij at iets. We vroegen ons niet af wat.
Soms klonken er schoten van dichtbij, soms van achter de heuvels. We konden niet zeggen van wie.
Tegen de middag openden we het hek. Er was een vrouw die een kind droeg dat geen hoofd meer had. Ze bleef ‘ssst’ zeggen, zoals je tegen een dreinende baby praat. We lieten haar voorgaan. Iedereen deed een stap opzij, zonder iets te zeggen.
Iemand zei dat het nog erger kon. Daarna zwegen we lang.
’s Nachts hoorde je soms gelach. Je wist nooit of het echt was.
Geplaatst in de categorie: oorlog