Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De Fluit (3)

‘Wùùùùuu-lum!’
Verdomme, dacht Willem. Verdomme. Moeder hield niet van muziek. Aan haar monopolie op herrie mocht niet getornd worden. In het beste geval had ze hem geroepen om hem daarop attent te maken. Mogelijk ook vond ze het nodig om hem geheel te beroven van zijn studie en moest hij een of andere vreemde boodschap voor haar doen, een volle zak appels halen in ruil voor een lege, waarvan de voormalige inhoud volgens zijn moeder rot was geweest. Hij zag het wantrouwende gezicht van de groenteboer al voor zich. Maar hij gokte op het eerste, liet zijn moeder voor wat zij was, en ging bij het kleine ronde zolderraam zitten dat uitkeek op het groene veld, waar kinderen voetbalden. Daar probeerde hij verder te studeren zonder geluid, met de partituur op zijn schoot. Hij moest heel precies tellen, want het was zeer belangrijk geen fouten te maken met de lange tussenmaten, waarin de violen aan het woord waren en hij moest zwijgen.

Na een korte pauze hoorde Wies nu alleen nog het tikken van de voet. Ze had op de overloop zitten luisteren naar hoge volle klanken die elkaar in snel tempo achtervolgden door het hele huis, een handvol kleine kristallen die allemaal tegelijk de trap afrolden, en net voor ze beneden waren zich verhieven in de lucht en terug vlogen naar omhoog, zich ordenend in verspringend gelid, om te eindigen daar waar zij vandaan kwamen, in de fluit zelf. Willem had haar uitgelegd dat het een fuga was. Hij kon het al goed, het haperen was verdwenen, of misschien hoorde zij het niet. Zij hield ervan als hij speelde. Zij hield er van naar zijn forse gestalte te kijken, hoe hij stond - een beetje scheef - op zijn ene gestrekte been en tikte met de voet van zijn andere, hoe hij de fluit bewoog onder het spelen, ineens zijn schouders naar voren boog, dan plotseling bij het ophalen van nieuwe adem zich rechtop uitstrekte en weer inzette, soms heel zachtjes in het begin, dan zag ze hoe het hem inspanning kostte adem te bewaren voor wat nog komen moest, en al die tijd was de uitdrukking van zijn gezicht steeds wisselend, heel anders dan de strakke blik die hem eigen was. Maar Willem had haar weggestuurd. Het stoorde hem als er iemand naar hem keek.

‘Ga jij ook naar het conservatorium?’
De vraag van Justine had hem overvallen. Sinds enkele weken verliet hij elke zaterdagmiddag om kwart voordrie met bladmuziek, standaard en fluit onder zijn arm, opgewekt het huis. Gedurende de twee uren die volgden was hij vrij van de loden sfeer die gewoonlijk als een doorweekte winterjas om zijn schouders hing. Hij wist wel dat hij geen musicaal genie was, hij oefende ook veel te weinig op de stukken die zij onder handen hadden – wanneer en waar zou hij dat moeten doen in de keet die hij bewoonde - en hij dacht er moest een andere reden zijn waarom de leraar hem gevraagd had, misschien koesterde hij sympathie voor hem, of misschien was het de bewondering voor zijn moeder waar deze tot zijn stomme verbazing wel eens blijk van had gegeven, maar het deerde hem niet. De vaste fluitist van het ensemble had zijn duim gebroken en zij hadden zolang iemand nodig die de fluitpartij deed, en dat deed hij, temidden van zes keurige, ambitieuze viool- en cellomeisjes, hogere wezens uit een andere wereld, waarvan hij bij vergissing – want bij gebrek aan beter, dankzij het gelukkig toeval van een botbreuk – de frisse geur mocht opsnuiven. Maar de vrijblijvendheid, waarmee hij aan dit avontuur begonnen was, had inmiddels plaats gemaakt voor een niet te stuiten fanatisme.

Weer verscheen het beeld van Justine’s ernstige gezicht aan hem. Zij was bepaald niet hartelijk, er straalde geen vriendelijkheid uit haar concentratie op de muziek die door niets ooit doorbroken leek te kunnen worden. Zij had geen interesse in iets anders, en zeker niet in hem. Maar haar streken waren zeker, de klanken die zij voortbracht volkomen helder, de tonen die zij koos altijd zuiver, en alles in haar verschijning wees op beheersing, rust, recht, orde, kortom op de schoonheid van beschaving, en hij had het gevoel dat zij langs hem keek, alsof zij aan hem kon zien dat hij afkomstig was uit een wereld, die van dat alles het tegendeel vertegenwoordigde en zich niet wilde bevuilen met de waarneming van zijn bestaan. Het ergerde hem dan ook dat zijn aandacht tijdens de repetities naar haar toegetrokken werd, hij wilde geen aandacht aan haar besteden, precies zoals zij geen enkele aandacht had voor hem, maar hij vreesde dat hij het falen van dit streven niet voor haar of de anderen kon verbergen.

Schrijver: Tille, 2 maart 2003


Geplaatst in de categorie: literatuur

0.8 met 18 stemmen 1.691



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)