De WET van de ZEIS
De zeis is een vluchtig wapen dat neerzwaait uit een hoge hoek, waar een schaduw in de stofnetten hangt. In een vingerknip ontsnapt hij aan het oog en dringt de kamers van het hart binnen. De vliezen scheuren. Hij volgt haar baan, haar boog die al bestond voor de lava stolde. Toen schubbige reptielen uit de kieren kropen. De zeis haakt onder mijn kraag, plukt me van het offerblok. De keten knakt, gerinkel van schakels. Soms slaat hij elders toe, overal tegelijk. Op een melaats eiland (traag), op het derde rijvak (plots), in het kraambed (te vroeg), in een kreunend bed (stipt), op het sterfbed (te laat). Sommigen geloven dat hij de ziel naar buiten jaagt, in de vorm van een gniffelende dwerg, die naar hem terugzwaait en even de steel streelt, het mes kust en hem toont aan de andere geesten, voorbij de hemelpoort. Het is eenvoudiger dan dat. Hij maait weg en we laten ons ontvoeren, met verslapte spieren, een voddenpop, tot een gelaat van was opdoemt, de hand die hem gebruikt. Meer frullen heeft de dood niet nodig. Hij vindt zijn bestemming in vogelvlucht, de blinde kaartlezer. Over palmstrand en duin en rotsflank, verbluft hij de herder, versuft hij de held, met een berekende aanslag.
Geplaatst in de categorie: overlijden