Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De continuïteit van het leven (1)

Als er ergens sprake is geweest van wensdenken, dan wel met betrekking tot het al dan niet voortbestaan van de mens na de dood. Iedere godsdienst heeft er een mening over en alleen al het gebrek aan eenstemmigheid zou te denken moeten geven over het realiteitsgehalte van elk van die meningen van Azteken, Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Germanen, Hindoes, Boeddhisten, Taoïsten, Joden, Christenen, Moslims, Rozenkruisers, Mormonen, Antroposofen en zo voort. Zoveel religies, zoveel ideeën: dodenrijk, schimmenrijk, walhalla, nirvana, vagevuur, hel, hemel, tussentoestand, paradijs, nieuwe aarde, hergeboorte - er is voor elk wat wils.

De vraag waar de geest (of de ziel) van de mens blijft als het lichaam sterft, ligt eigenlijk in het verlengde van de vraag waar de geest (of de ziel) vandaan komt als het lichaam ontstaat. Over de laatste vraag maken de meeste mensen zich doorgaans minder druk dan over de eerste.
Naar mijn mening zijn er goede redenen om aan te nemen dat er sprake is van continuïteit van het leven in ruimte en tijd. Ik bedoel met continuïteit de onverbrekelijke samenhang van het leven zowel in horizontale richting (al het nú bestaande leven is onderling verwant) als in verticale richting (de levensstroom is vanaf het oerbegin tot nu toe nooit onderbroken geweest en zet zich ook naar de toekomst toe ononderbroken voort).
Je zou het aardse leven kunnen zien als een boom: de wortels, de stam, de takken, de twijgen, de bladeren, de vruchten en zaden, het is één integraal leven: dat is de samenhang van het leven in ruimtelijke zin. Maar er is ook continuïteit in de tijd: begonnen als ontkiemend zaad, is er bij de boom jaar in jaar uit sprake geweest van groei en ontwikkeling. Je kunt het leven in de bladeren van nu niet los zien van het leven van bijvoorbeeld het zaad dat honderd jaar eerder ontkiemde. Elke herfst sterven de bladeren af, soms rukt een voorjaarsstorm zelfs groene takken af en ook die sterven, maar het leven waaraan zij deel hadden (hún leven dus) gaat ononderbroken door en blijft zich steeds verder ontplooien.
Of, om een ander beeld te gebruiken, het individuele menselijk leven verhoudt zich tot het leven van de menshéid zoals het leven van een afzonderlijke lichaamscel zich verhoudt tot het leven van de mens waarvan ze deel uitmaakt. Zoals de afzonderlijke cellen waaruit mijn lichaam is opgebouwd, ontstaan en vergaan - terwijl het lichaam als overkoepelende eenheid voortleeft - zo, denk ik, komen en gaan wij ook als individuele mensen terwijl de menshéid als overkoepelende eenheid voortleeft.

Lichaamscellen kunnen alleen zinvol functioneren binnen de samenhang van een lichaam. Zo kunnen ook individuele mensen alleen zinvol functioneren binnen de samenhang van de mensheid. De essentie van een lichaamscel is niet haar zelfstandige bestaan en haar materiële structuur, maar haar deelgenootschap en dienstbaarheid aan het "hogere" leven van het lichaam. De materiële structuur van de cel zal op een zeker moment ophouden te bestaan, maar het leven waaraan ze deel had en dat zich ook door háár heen manifesteerde, gaat verder. Zo manifesteert zich ook in de mens als individu een stukje van het universele menselijke leven. Ook voor de individuele mens geldt dat niet zijn materiële structuur de essentie uitmaakt van zijn bestaan, maar het deelhebben aan het "hogere" leven van de mensheid.
Ik neem dus afstand van de aloude leer van het individuele voortbestaan van de mens na de dood. Ik denk dat de antropocentrisch gekleurde wens hier de vader van de gedachte is geweest. Deze gedachte namelijk: alles wat leeft is eindig, maar wij mensen zijn zoveel belangrijker dan alle andere levensvormen, het mág gewoonweg niet zo zijn dat het ook met óns na de dood afgelopen zou zijn; wíj claimen een eeuwig individueel voortbestaan.
Dat klinkt niet erg overtuigend: mensen zouden dan onsterfelijk zijn omdat zij over zichzelf kunnen nadenken, waardoor alleen zij op het idéé konden komen dat zij bijzondere bevoorrechting verdienen.
Een andere onderliggende gedachte voor de aanname van persoonlijke onsterfelijkheid zal stellig geweest zijn, dat ze een noodzakelijke voorwaarde vormde om goede daden naar verdienste te laten belonen en kwade naar rato te laten bestraffen, dus om in het hiernamaals alsnog de rekeningen te vereffenen die tijdens het korte aardse bestaan van de mens onbetaald bleven.
Ondergraaft de ontkenning van een individueel voortbestaan na de dood (en dus van een individuele eindafrekening) het persoonlijke verantwoordelijkheidsgevoel? Ja, voor zover een mens zich in doen en laten alleen laat leiden door verwachtingen van persóónlijke beloning en straf. Nee, voor zover een mens zich er voortdurend van bewust is dat al zijn doen en laten bepalend is voor de toekomst van de mensheid, waarin ook zijn eigen leven zich voortzet.

Schrijver: N. Wamelink, 2 december 2004


Geplaatst in de categorie: filosofie

1.1 met 18 stemmen 1.057



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Ridzerd
Datum:
3 december 2004
Email:
rmvdhome.nl
Goed stuk. Maar als de wens de vader van de gedachte is, dan had de mens naar mijn mening wel wat leukers bedacht dan hel, vagevuur, duivel enz. Bovendien zijn er genoeg mensen die helemaal niet naar onsterfelijkheid verlangen, maar juist wensen om met de dood overal vanaf te zijn. Dus dan is net zo goed de wens de vader van de gedachte.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)