Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Sterfbed met rozen

Consult

‘Ga maar rustig zitten, Milou. Rustig…’
De woorden van de dokter klinken vriendelijk, maar op mij komen ze dreigend over. Ik wil niet rustig gaan zitten, niet nu het angstzweet zich sidderend uit mijn poriën perst. Ik ben bang voor artsen. Bang voor hun naalden en pincetten. Bang voor hun stethoscoop, bang voor hun spuiten. Bang voor hun witte jas en vooral bang voor hun handen, die meedogenloos al die vreselijke instrumenten bedienen, van het zogenaamd onschuldige hamertje tot het vervaarlijk schitterende mes.
Deze arts is echter rustig, vriendelijk, zelfs charmant. Niet een botte, op geld beluste heler. Althans, niet op het eerste gezicht. Zijn twinkelende ogen stralen vreedzaamheid uit, rondom zijn lippen krult een vriendelijke glimlach en zijn kalende kruin heeft iets vertederends. Zijn sussende woordjes geven me een prettig gevoel, dat ik nog nooit heb gehad in de aanwezigheid van een arts. Deze man moet te vertrouwen zijn. Misschien moet ik toch maar gaan zitten.
‘Laat me maar even voelen.’
Even weifel ik; dit is en blijft een dokter. Wat nu als hij een naald tevoorschijn haalt? Ik wil tegenstribbelen, maar dan is er de stem van mama.
‘Het is goed, lieverd. Doe maar rustig.’
Voor haar werk ik mee; ze is er immers ook altijd voor mij. Ik ontspan me, en houd me stil. Het is vast snel achter de rug.

De zachte hand van de arts zwerft naar het knobbeltje onder mijn oksel, dat de oorzaak is van dit doktersbezoek. De afgelopen dagen hebben papa en mama er verschillende bezorgde gesprekken over gevoerd, waarbij mama soms in een angstig snikken is uitgebarsten.
‘Als het maar geen lymfeklierkanker is!’ riep ze dan, waarna ze met haar hand voor haar mond mijn richting in keek, alsof ik tijdens het spelen met mijn tol iets had opgevangen wat ik niet horen mocht.
‘Maak je niet druk, Miranda, dat begrijpt ze niet,’ suste papa, en dan keek hij me bezorgd aan. ‘Gelukkig niet.’
Hij moest eens weten. Ik weet heel goed wat lymfeklierkanker is, ook al ben ik amper vier jaar oud. Maar angst ervoor? Nee, die heb ik niet.

De dokter betast zachtjes het knobbeltje, een rotsachtig eiland in de vlakke zee van mijn linker oksel. Hij drukt er even op, maar het doet geen pijn. Wat een fijne dokter. Zo teder, zo voorzichtig. Nogmaals voelt hij aan het knobbeltje, haast strelend, en richt zich dan tot mama.
‘Die knobbel onder Milou’s oksel is geen opgezette lymfeklier, mevrouw. Ik vrees dat het een tumor is.’
Hoewel mama dat ook vreesde, reageert ze op die mededeling alsof ze verwacht had dat ik slechts een verkoudheid had opgelopen. Ze wil iets zeggen, maar voordat haar woorden de kans krijgen uitgesproken te worden, worden ze door gesnik ruw terug in haar keel gezogen. Haar gezicht worstelt om in de plooi te blijven, maar al snel breekt het als een angstaanjagende onweerswolk open, waarna tranen van smart over haar bolle wangen biggelen.
‘Ze is nog zo jong, het is niet eerlijk!’ schreeuwt ze huilend, terwijl ze zich naar me haast om me in haar armen te nemen. Ik kan geen geluidje uitbrengen.
‘We zullen het eerst gaan onderzoeken. We weten nog niets zeker. Wie weet is er niets aan de hand en verdwijnt dat knobbeltje binnen nu en een week. U moet er echter wel rekening mee houden, dat er kanker in het spel kan zijn,’ zegt de dokter, en hij klopt mama op haar schouder, waarna hij mij vriendelijk een aai over mijn bol geeft, zij het met een ernstige uitdrukking op zijn gezicht.
‘Je bent een sterke meid, Milou. Het komt vast goed.’
Ja, het komt vast goed.

Twee weken later

‘Het spijt me, meneer en mevrouw Upbergen. Milou heeft non-hodgkin, een ernstige vorm van lymfeklierkanker. Er bevinden zich metastasen – uitzaaiingen – in haar ruggenmerg en borstbuis. Ik vrees dat we niet meer veel kunnen doen.’
Miranda Upbergen sluit haar ogen. Haar meisje Milou, haar levenslustige meisje, kanker. Het kan niet waar zijn. Ze moet nog vier worden. Het is zo oneerlijk. Met de zoute smaak van warme tranen in haar mond drukt ze zich tegen haar man aan, wiens verstarde gezicht van rozig in krijtwit en vervolgens in grijzig verandert.

Twee maanden later

‘Gaat het, Milou?’
Ik ben te verzwakt om mama te antwoorden. Mijn broos geworden botten doen pijn, mijn rug voelt alsof er een helikopter op is geland en mijn keel brandt bij elke slikbeweging. Ik zie vlekken, vegen in mijn gezichtsveld. De rozen in de vaas op de tafel vervagen. Het gaat niet goed.
‘Milou? Milou!’
Mama rent op me af, alsof ik aan het verdrinken ben. Misschien ben ik dat ook wel. Ik verdrink in mijn eigen pijn, in mijn eigen leed, in mijn eigen lot. Ik stik in de vlekken voor mijn ogen. Geen lucht meer. Geen pijn meer. Slechts wit licht.

Die avond

Verslagen zit Miranda Upbergen op de rode sofa. Ze dept haar gezwollen, rode ogen met een verfrommelde tissue. Zometeen komt haar echtgenoot thuis. Haar lieve man, Milou’s lieve vader. Hij weet nog niet dat ze overleden is. Ze kón hem gewoon niet bellen. Hoe moest ze in godsnaam zeggen dat Milou, hun lieve Milou, er niet meer was? Ze kon het niet over haar hart verkrijgen.
Het geluid van een inparkerende auto. Voetstappen. Een sleutel die in het slot steekt en een draaiende beweging maakt.
‘Schat, ik ben thuis!’
Daar is hij. Ze moet het hem vertellen. Ze begint harder te huilen. Hij komt de kamer binnen en fronst bezorgd zijn wenkbrauwen, als hij zijn vrouw huilend op de sofa ziet zitten.
‘Liefje, wat is er? Is er iets met Milou?’
Ze knikt en snikt luid.
‘Ze…’
Meer hoeft ze niet te zeggen. Haar man weet het. Hun kat is dood. Voor eeuwig naar het hiernamaals. Ze was pas vier jaar oud.

Schrijver: Jeroen Dera, 11 januari 2005


Geplaatst in de categorie: ziekte

4.0 met 8 stemmen 990



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)