Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Versleten kleed (1)

De bar was open. Het cocktailglas van blauw neon flikkerde. Het was er broeierig heet en er was nog één tafel vrij in de hoek maar hij koos voor de kruk. Naast hem zat een elegante, wulpse vrouw. Ze droeg een versleten kleed dat rafelde aan de zoom en te nauw aansloot. Door de klapdeur dreef een lauwe bries, één haarlok waaide voor haar loom oog. Verder golfde haar zijden sluier. Ze keek gelaten naar haar ring en speelde verveeld met de bloedkoralen kralen van haar halssnoer. Na een aarzeling keek ze op. Hij ontweek de blik maar glimlachte verlegen in zijn vuist. Ze zwegen alsof het meeste al gezegd was. Samen keken ze naar de gejaagde kelner en in de wandspiegel volgden ze een paar schuin achter hen. Uiteindelijk knoopte hij een gesprek aan dat traag op gang kwam, haperend bij elke wending. Hij betrapte zich erop dat zijn ogen ondertussen afdwaalden naar haar bronzen dijen die glommen alsof ze met olie waren ingesmeerd. Hij ratelde maar door uit vrees dat er nu een loden stilte zou vallen. Terwijl hij begon over zijn reis naar Cuba onderbrak ze hem. ‘Wat drink je?’ Het klonk als een warme uitnodiging die hen afzonderde, hen verder dreef in een nis. Het gesprek ging door. Zij nam het over en vertelde over haar rotstuin tot hij daar weer op inpikte. Zijsprongen, kwinkslagen, plaagstootjes. Hij hield zich in omdat hij overdreef, omdat hij haar dreigde af te stoten. Hij vervloekte de opgefokte held die in hem opsprong. Toch zat er een geheime draad door zijn verhaal verweven die haar prikkelde. Hij liet het uitschijnen alsof hij nog een laatste troef op zak had, die hij weigerde uit te spelen. Zij luisterde maar voor de helft maar hield haar glimlach vol, voorovergebogen. Maar hij zag dat ze door hem keek alsof zijn schedel van glas was. “Hou jij ook van afwisseling?” onderbrak ze hem. Het klonk scherp en koel maar het stoorde niet. Even was hij verlost van de dwang om haar te verstrooien. Verder schemerde er voor het eerst iets door dat van haar alleen was, een maanzieke gril. Ze begon te keren op de kruk, kneep in haar neus, wuifde een vlieg weg die over de rand van haar glas kroop. Nu leek zij een pruilend meisje met huisarrest. “Wie niet?” zei hij. Er flitste een beeld voorbij dat hij voor zich hield. Hij zag een druk kruispunt met kapotte lichten. Kortsluiting. Er staat een meisje in het midden, verlamd tussen voorruiten die blikkeren, getoeter, een stroom van staal. “Ik bedoel…wil jij ook wat je nog niet hebt?” Hij begreep niet waar ze heen wou maar hij zag een gevaarlijke vonk in haar iris, rook zwaveldampen. “Soms wou ik dat ik een hoer was…” Ze zocht naar een spoor van verbazing, een mondhoek die even vertrok. Hij verroerde geen vin maar voelde hoe het schaamrood steeg. Toen greep ze de zijden sluier, plooide hem dubbel en blinddoekte hem. Toch drong er nog licht door en hij zag een waas, hoe de omtrek van haar gestalte openvloeide. Hij liet zich leiden langs straten vol gedempte voetstappen. Zijn adem versnelde. Hij sloot zijn ogen liever. Op zijn netvlies stonden haar lippen gebrand, de vonk, de iris. De rest vergat hij, het verwaaide golvend haar, de broze polsen, het wit schouderbandje. Ze duwde hem in een lage kuipzetel. Een portier klapte dicht. Er kwam geen eind aan de geheime rit. Toen gingen ze door een wijde, lange bocht. Er drong geel verzengend licht door de sluier. Hij raadde hier een klaverblad waar snelwegen kruisen. Toen zakte hij weg in een bedwelmende sluimer. Er ging een uur voorbij dat uitdijde in de breedte. De opwinding sloeg om in angst. Waar was zij? Had ze hem verlaten, ontvoerd? Zou ze nu een prop watten in ether drenken en hem smoren als een kat in het asiel? Of wurgen met nylondraad? Waar was haar kalme adem, het bewijs dat de demon week? “Nog even” zei ze en haar hand streek langs zijn schouder naar de knoop van de sluier. Het eerste wat hij zag waren helle, bonte vlekken die oplosten in een wit bad. Een pijnscheut ging door zijn lenzen. De waas trok weg. Ze leidde hem over de drempel van een ruim huis met een smeulende haard, een varen op een eiken wandtafel, rode gordijnen, een versleten parket. Er hing een spiegel aan een ketting in het midden, een windorgel tegen het raam. Ze liet de spiegel tollen en zette het raam open. Het windorgel rinkelde, de zon weerkaatste in de tollende spiegel, een lichtbundel tolde door de kamer, een vlek die langs het behang schoof, op ooghoogte, hem nu en dan verblindend. Hij zat in een molen, het duizelde. Hij keek niet meer. Ze leidde hem, prikte met een gepunte nagel in zijn zij. ‘Waar ben ik?’ vroeg hij en hij tastte rond zich, maar ze kneep hem in bil en arm en buik, onverwacht, sneller dan zijn reflex. Hij hield de ogen dicht. Toen duwde ze hem achterover. Hij viel proestend, spartelend in een deinend bed.

Schrijver: Wim Veen, 5 juli 2005


Geplaatst in de categorie: erotiek

2.0 met 6 stemmen 1.822



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)