Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Goed Volk!

Ze woonden ver weg aan een weggetje. Verhard met steentjes. Klinkers, maar dan geen echte. Meer van die waar je huizen mee bouwt. Ja het moeten stenen van gesloopte huizen geweest zijn. Als je er op fietste hobbelde alles. Misschien was het eigenlijk een laantje. Twee auto's konden elkaar tenauwernood passeren.

Het was er altijd stil. Een klein huisje maar wel oud. Misschien wel ontstellend oud. Goed in de verf. Kleine deuren van toen de gewone mensen meestal nog klein waren. Al toen ik twaalf was moest ik bukkend door de voordeur. Precies goed voor Tante Jo en de omes. Want die waren zo ontiegelijk klein.
Niet dat ik ooit door de voordeur ben binnen gekomen. De oudjes zelf kwamen kwamen door de voordeur. Als ze op zondag naar de kerk gingen. En naar men zei de pastoor. Die mocht ook.
Wij kwamen door een donker groen geverfd poortje aan de linkerkant. Klop klop deed mijn vader dan. Met een ijzeren ring midden aan de deur. Van het poortje. Meestal was het dan Tante Jo die dan vroeg 'Wie is daar?'
Mijn vader zei dan 'Ik. Goed volk.'
Zij riep dan zachtjes 'Mooi Har. Kom verder.'
Dat deden we. Ik kreeg een appel.

Niet dat het echt mijn tante was. Het waren twee oudomes en een oudtante van mijn moeder. Wat dat dan ook precies inhield. Ze waren er geboren en nooit getrouwd. 'Die gaan nooit van d'r plek hebben genoeg aan zichzelf' zei mijn moeder altijd, 'ze trouwen nooit die zitten op de centen.' Ze trok er een zuinig gezicht bij, knikte vol bewondering.
Raadselachtig vond ik het. Maar wel zeer begrijpelijk. Ze waren meestal rond het huis met kleine dingen bezig. Wij kregen altijd koffie. In de keuken. Oom Piet zei altijd wel 'zullen we in de kamer?' Mijn vader zei altijd lachend 'Nee lieve mensen ik kom alleen voor een kist appels. Doe voor mij geen moeite.'
Typisch mijn vader. Hij klikte dan altijd met zijn tong. Dan was het naar zijn zin.

Ze waren altijd vol belangstelling. De oude koffiepraats. Naar mijn moeder en de kinderen. Naar Piet en Jet, mijn opa en oma aan het lange pad naar het huis met de kastanjes de krakende appelzolder de serre waar je kon lezen op rieten stoelen. Ver van de bewoonde wereld aan het riviertje de Gantel.
Met uitzicht. Op fruitsoorten als de kweepeer de morel de mispel en de dwergkriek. Allemaal op het erf. En dan vergeet ik nog de lekkerste, kleine groene pruimen heel zacht als ze rijp waren. Smolten op de tong. Een niet meer te telen soort, waar ik de naam van kwijt ben. Misschien kom ik er zo weer op. Maar dat is voor nu even te laat.

Die oudjes konden er ook wat van. Ze hadden de grootste boomgaard van de wereld. Heb ik zelf gezien. Mocht één keer mee, eind augustus, met Ome Piet. Niet voor te stellen: alle soorten stonden schots en scheef door elkaar heen. Peren appels kersen bessen en noem maar op.
Als mijn vader vertrok nam hij altijd een kist appelen mee. Voor één rijksdaalder. Stond onder het bed in de slaapkamer.

Vorige week moest ik aan ze denken. Iemand heeft over ze verteld. Hoe het later ging.
De oudste heeft ook het langst geleefd. Tot na zijn zesennegentigste woonde hij in het huisje. Kookte nog zelf. Tot zijn dood reed hij in zijn auto elke zondag heen en weer naar de kerk. Naar men zegt op het laatst bijna stapvoets.

Ze waren wel met hun tijd meegegaan dus. Ome Piet in een auto, ik had het niet kunnen bedenken. Het moet een kleine auto geweest zijn. Of misschien met kussens zodat hij toch door de voorruit kon kijken.

Schrijver: jos zuijderwijk, 6 augustus 2006


Geplaatst in de categorie: familie

4.0 met 19 stemmen 811



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)