Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Op weg

“Wist je dat? Wist je dat, toen je hem die pil gaf, dat hij nooit meer wakker zou worden?”
Nee, dat wist ik niet. Dat hij ernstig ziek was, dat wist ik. En dat hij dood zou gaan, die jonge sterke man, dat wist ik ook. Maar dat hij toen niet meer wakker zou worden, nee dat wist ik niet.
“Ik had zo graag nog afscheid van hem willen nemen, als ik het geweten had.”

Ze is teruggekomen, terug naar de plaats waar het gebeurd is. Kort, hevig en snel. ‘s Middags nog opgenomen met een uit de hand gelopen griep, een longontsteking misschien. Zie je wel vaker bij sterke kerels, dokters, dat is niks voor ze. Ziek zijn evenmin. Maar zijn lab wijst op iets heel anders: een dodelijke, zeldzame systeemziekte. Nooit van gehoord. Hoe kon ik weten dat?

Ze is teruggekomen om nog een keer te zien waar het was. Waar die afschuwelijke nachtmerrie zich heeft afgespeeld. Waar hij ging slapen om nooit meer wakker te worden.
Ze praat. Net als die nacht blijft ze praten. En ze laat me alles zien. De kist die ze beschilderd heeft. Het vliegtuig dat ze met zijn zoon gemaakt heeft, waarmee hij naar de hemel is gevlogen. De mensenmassa, dicht opeengepakt in de zaal. Ze heeft nog wat gezegd. Zelfs daar sprak ze. Kort. Een gedichtje, meer niet. Maar de behoefte om te praten, om te zeggen wat gezegd moet worden is er steeds.

“ Weet je nog dat je tegen me zei: ‘Zeg maar niks meer?’” vraagt ze me. Ik weet het niet meer. Maar ik begrijp nu pas hoe raar haar dat geleken moet hebben. Dat er soms niks meer te zeggen is. Maar dat het goed is. Dat soms iemand gaat slapen en zomaar nooit meer wakker wordt.

Dat haar zuster belde, uit Canada ofzo, ja dat weet ik nog wel. Of ze moest komen. Nou, nee hoeft niet. Zo duur, zo ver, uiteindelijk, ach hoe lang is ze nu met hem getrouwd?
“Laat nu maar komen” meer heb ik niet gezegd.
“Dat zeg je toch niet?”zegt Woemi later, als ik het met haar bespreek.
“Dat laat je mensen toch zelf beslissen, weet je wel wat dat kost, zo’n reisje om niks vanuit Canada?” Geen idee, veel zeker.

“Ze heeft hem nog gezien” zegt ze.
Drie uur, meer niet, heeft ze zijn hand kunnen vasthouden. Drie uur. Hij was al op weg, spreken kon ze hem niet meer. Haar komst was eigenlijk zinloos.
“Ik was zo blij dat ze er was, ze heeft die week zoveel voor me betekend”.
En even is ze stil. Maar voor mij hoeft ze niets meer te zeggen.
Ze draalt nog wat. We praten nog wat. Ze vindt me haar therapeut. Ik glimlach. Ze moest eens weten. Ik loop naar een onrustige patiënt. Stel de alarmen wat bij. Misschien maakt de overkill aan geluid hem wel angstig en verward.

Als ik terugloop staat ze er nog.
“Ik had wat voor je”. Ik neem het aan. Chocola, bedankkaartjes, geld. Dat zijn zo de manieren van mensen om dankbaarheid te tonen. Het is een lot. Een staatslot.
“Misschien vind je het raar”. Ja, ik vind het raar. Maar zeg niks.
De behoefte misschien om het net even anders te doen. Eigener, persoonlijker. Een lot.

Dan, de telefoon. Opname. Een gehaaste stem. Extra zuurstof, snel bloed. Hectiek kondigt zich aan. Het steeds weerkerende gevecht met de dood klinkt door in de getallen die de arts me doorgeeft. Een pH van 7,1, een Hb van 3, twee en tachtig, de familie wil alles, code 0. De dood, dat is voor andere mensen.

“Ik krijg een opname” verontschuldig ik me.
“Ik begrijp het, ik ga” zegt ze.
We geven elkaar een hand. Meer niet. Waarom wil ik haar zoenen?
“Mooie kerstboom” zegt ze bij het weggaan.
“Vrouwen” glimlach ik. Ik hoor de lift al. Over twee minuten zal alles hier anders zijn.
“Bedankt” zegt ze, al in de deur staand.
“Ook, ook bedankt” zeg ik, voordat ik me naar de monitor haast.
Op de tafel haar lot. Mijn lot.

Schrijver: jorrit, 23 december 2006


Geplaatst in de categorie: afscheid

2.4 met 49 stemmen 3.341



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)