Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Madame de Pompadour

Ik ben helemaal in de klassiek. Dan weer alle pianosonates van Beethoven. Richter, fantastisch. Verder met de opera’s van Puccini, ik weet niet eens welke uitvoering ik beluister. Het Kruidvat, goed en goedkoop. De buren hebben een andere mening. Maar op de fiets ben ik vrij. De mp3 gaat helemaal open. Vandaag is het Bruch, op de viool David Oistrach. Vlak voordat ik op mijn werk ben is het afgelopen. Jammer, terug nog een keer.

‘Waar is mijn boter?’. Die is er niet, ben ik vergeten. Ben druk met iemand in het kamertje. Ze zit er al jaren, Madam de Pompadour. En ze heeft adepten genoeg. Ze fêteert ze met presentjes en geld. Ze heeft de teamleidster op haar hand. Dus wie bij haar in een goed blaadje staat kan rekenen op haar vakantie.
Ik niet. Ik hoor niet bij haar lievelingetjes. Sterker nog, ik heb een hekel aan dat mens. Maar ja, verplegen moet je zonder onderscheid des persoons hè. En dus serveer ik Madam haar roomboter.
‘Alstublieft, mevrouw, uw echte boter’. Expres wat overdreven , iets geaffecteerd ook. Ze voelt het wel, ze weet het wel, het mokkel. Het liefst zou ze me een draai om mijn oren geven. Een vlegel ben ik, een kreng. Natuurlijk doet ze het niet. We zijn tot elkaar veroordeeld. Zij omdat ze invalide is en bij alles hulp nodig heeft. Ik omdat ik geld nodig heb, voor mezelf en voor de jongen. Van die asbak van een vader van hem krijg ik geen cent. Zou het ook niet willen trouwens.

Als ze moet poepen moet ik haar in de takels hangen. Alleen zo hangend boven de postoel kan ze afgaan. Een pijnlijke, moeilijke bevalling, een zich elke twee, drie dagen herhalend proces. Als het dan nog niet gaat moet je toucheren. Toucheren, dat is met je vingers in iemands anus gaan om te proberen de harde ontlasting eruit te wurmen. Madam verlos je op die manier van hopen een paard waardig. Zitten en eten, meer hoef je er niet voor te doen.

Gelukkig ligt er niet altijd iemand in het kamertje. Vaak betekent dat familie en gezeur. Je gezicht in de plooi houden. Laten voelen dat je het erg vindt, dat je meeleeft, dat je graag alles wil doen wat nog kan. Maar ondertussen denkt: ‘Shit, ik ben die boter nog vergeten’ of ‘ik moet er verdomme nog tien’. Nog tien naar bed brengen in ruim een uur, dat wordt dus weer het betere gooi- en smijtwerk. En dat allemaal omdat je wat te lang bezig bent met tuttelen en doen met iemand die dood gaat.
Nu ligt De Bruin er. Om haar heen wat schilderijen, van haarzelf, best mooi. De reuma en later nog een beroerte hebben haar het schilderen onmogelijk gemaakt. Zelfs praten ging niet meer goed. Ja en nee gooide ze door elkaar.
‘Is het te heet dan?’.
‘Ja, nee’. Als je dan niet begreep wat ze bedoelde ontstak ze in drift. Haar dikke lijf schudde in de rolstoel en ze zwaaide machteloos met haar vervormde knuisten. Eigenlijk een koddig gezicht, haar zo te zien dan, het hoofd soms rood aangelopen. Dan legde ik een arm om haar schouders en troostte haar wat. En ging ik weer verder met voeren.

Ik weet niet, ik heb wat met voeren. Als meisje mocht ik Anna duwen door de tuin. Leuk, welk kind wil dat nu niet, een rolstoel duwen?. Als je wat te hard ging naar haar zin begon ze van die grappige kreetjes te geven. Deed ik het natuurlijk juist, totdat mijn moeder me tot de orde riep.
Anna zag het allemaal niet meer. Wist niet wie ze was en waar ze was. Tenslotte hoefde er ook niet meer geduwd te worden. Ze lag op bed, en zou er nooit meer vanaf komen.

Mijn moeder had aardbeien meegenomen. Het was zo’n beetje het enige wat ze nog at. En ik mocht ze geven. Voorzichtig, stukje voor stukje. Wat overbleef lieten we bij haar staan. Als een soort van offer, in plaats van bloemen. De laatste keer at ze niet meer. Mijn moeder tuttelde wat met Anna, of met wat nog van haar over was. Kamde haar haar, legde haar handen anders, streek het laken glad.

Ik was eindeloos bezig de aardbeien te rangschikken op het bord. Ik was gek op aardbeien, mijn moeder wist dat, zou het niet erg gevonden hebben als ik er een paar genomen had. Maar deze waren voor Anna, voor de lange reis die ze zou moeten gaan maken.
We waren nog maar koud thuis toen er gebeld werd. Mijn moeder huilde. Ik niet, want ik wist dat het goed was, dat Anna nu haar aardbeien zat te eten en naar ons lachte.

Mijn dienst zit erop. Madam de Pompadour heeft toch nog haar boter gekregen. En mevrouw De Bruin is er nog. Alleen met haar schilderijen. Een oude zuster ergens ver weg, geen kinderen. We weten dat ze graag alleen zijn als ze willen gaan. Waarom is ze dan nog niet gegaan, waarom is nu nog steeds hier, zolang zonder eten en drinken al, het lichaam in gespannen contracturen, het gezicht een pijnlijke frons.

Dan herinner ik me. Het is een zomerse dag als ik haastig kom aangefietst. David Oistrach heeft me net verlaten. De Bruin zit in het zonnetje, zoals eigenlijk altijd. Ze groet me met een lach. Ik pulk de koptelefoontjes uit mijn oren. Geef haar, in een opwelling, die muziek. Ik ben tenslotte een vlegel, een kreng volgens De Pompadour. Klassiek, dat hoort niet in een verpleeghuis. Jantje Smit of Frans Bauer, kies maar. Maar nu hoort mevrouw De Bruin misschien wel voor het eerst in haar leven Max Bruch. En ze begint zomaar te huilen.

Nu weet ik wat ik achter moet laten bij haar. Ik zal het voor een keer zonder mijn muziek moeten stellen als ik naar huis ga. Want de reis die zij moet gaan maken is oneindig veel langer en zwaarder dan de mijne.

Schrijver: jorrit, 8 mei 2007


Geplaatst in de categorie: ziekte

4.2 met 17 stemmen 1.044



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Rina van Dijk
Datum:
10 mei 2007
En...ik begon zomaar te huilen.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)