Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Uitgesteld afscheid 3

Op ziekenbezoek

Als ik alleen naar het revalidatiecentrum ga, loop ik wel eens uit bij het andere bezoek. Dat hier meer ouderen met hersenbeschadigingen verpleegd worden, kan ik wel zien aan hoe ze me op de gang passeren. Of komt het door het inrichtingsklimaat, dat uitdrukkingsloze? Zelfs de verplegenden lijkt het niet op te vallen als een onbeschadigde voorbijloopt.

Pim en Ingrid komen ook vaak. Sinds die hertrouwd zijn, doen ze weer alles samen. Met enige weemoed kijk ik naar het formatievliegen van dit oudere stel, en overweeg mijn onmacht om zelf samen te leven. Soms komt er een vriend van de Rotary. En een enkele collega van het therapeutisch centrum waar Rob geneesheer was. (Dat woord).

Een keer zit er een wat verlegen boer bij: hun buurman van een kilometer verderop. Ze brengen elkaar eens per jaar een mand appels. Rob is zelf van boerenafkomst. Zo kwam hij er ook toe, het meer geborgen leven in een kleine provinciestad te ruilen voor zijn woonboerderij, ergens in het eenzame land.
Ontmoetingen bij het bed of, als Rob mee naar beneden kan, in de lounge van zo’n inrichting, hebben het karakter van een strovuurtje, je bent snel vriendschappelijk met elkaar. We komen immers allemaal voor Rob. Vluchtige vriendschap, die de verschillen losjes overbrugt. Gezelschap tot bij de deur naar Niemandsland. Kan Rob die ‘deur’ al zien, de gang is nog lang, menen wij, voortlevenden, te weten. We doen alsof. ‘Wij gaan een stukje met je mee, Rob’.
Bij het afscheid laten we dat mooie gevoel weer achter zoals je een paraplu vergeet.

@

Niet Annemiek en de jongens, want Rob is toevallig wel van hun! Dat voel je opeens als iemand dreigt dood te gaan.
Berend grijpt de toestand sterk aan, vooral omdat hij telkens terug moet naar zijn werk in de gasvelden van Kirgizië.
Michael kan wat vaker, zijn ITC-bedrijf ligt in de buurt van het ouderlijk huis.
Daan is stoïcijns; zegt dingen als ‘je kon er op wachten’.
Jochem, die ook soms ’s nachts weer terug vliegt naar L.A., heb ik zien huilen.
Ik huil niet, ik ben geen familie. Voor mij is het ook gemakkelijker om de moed erin te houden, omdat het me zo slecht nog niet gaat. Ik bemoedig Rob, maar ook Annemiek. Soms klinken mijn woorden hol, ik hoor ze zelf alsof ze uit de lucht vallen voor ze aankomen. Aangeschoten vogels.

Annemiek zit nu alleen tussen de geboenwaste meubels, type kloostertafel, en wanden vol boeken. Ik vraag hoe het gaat, en of het meevalt. Overbodige woorden. Gedachten zijn net zo: dat die boeken Rob wel zullen overleven. Woorden die ik niet laat gaan. Maar ik heb dat gezien bij eigen familie. Boeken van gestudeerde oude mannen blijven nog wat staan, voordat de weduwe kan besluiten er een edelmoedige bestemming aan te geven. Ze getuigen van een leven lang kennis verzamelen, en prestige, waar zij toch maar mooi in heeft kunnen delen. Dat doe je niet zomaar weg. Er zijn boeken bij met ‘opdrachten’, van andere ontwikkelde mannen, vrienden of collega’s, met zwierige handschriften, bedoeld om nog eens open te slaan; hun stemmen haast hoorbaar in haar stille kamer.

Of ze het allemaal zo verschrikkelijk vindt? Dat vraag ik evenmin, maar denk het: er gebeurt ten minste iets, en ik schat dat ze daar lang naar heeft uitgekeken. Rob viel minstens een keer per dag omver, en was dan niet meer te tillen. Er moest steeds hulp komen, van wie maar bereikbaar was.

De vier zonen komen om de beurt, maar soms treffen ze elkaar bij vaders bed; als de vier winden uit het sprookje. De geur van verre reizen slaat uit hun jassen die ze achteloos over een stoel leggen. Dan praten ze met elkaar, de een was voor zaken in Moskou, de ander komt net uit Canada, de derde uit L.A., en ze vragen ook wat aan Rob. Meestal tevergeefs, omdat het antwoord te lang op zich laat wachten. Annemiek neemt dan het woord, alles en iedereen opmonterend.

Ik vraag een keer voorzichtig, of we niet wat langer moeten wachten. Zij zegt dat ze voor hém spreekt, omdat hij haar dat gevraagd heeft; en dat hij zelf ook wel beseft dat het anders te lang duurt (voor wie eigenlijk?) eer hij wat terug kan zeggen.

Het stille slagveld dat ziekenbezoek heet; dat gevecht om presentie. Tijdens het onderlinge gesnater werp ik hem blikken van verstandhouding toe: ‘We krijgen je hier weer weg Rob.’ Hij beantwoordt mijn blik als een heldere hond; stil, aandachtig, berustend. Zipper kan zo kijken, de hond van mijn vriendin, als hij weet dat er brood komt.

‘Waarom komen jullie zo vaak langs?’
Het is net of hij alleen zijn geheugen mist. Dan zit daar die montere man!
We zoeken naar woorden, maar, valt de een stil, de ander ratelt alweer nerveus door; alsof er bij stilte onmiddellijk een droogtrommel aanslaat. Het duurt daardoor steeds langer eer het Rob lukt om ook iets te berde te brengen; terwijl ik toch heel duidelijk zie dat hij het allang wil. Ik blijf dan in het oogcontact, alsof ik hem boven water houd. Ik meen te zien dat hij het ook zo ervaart. Ik heb iets dergelijks gevoeld toen ik als kind uit het water werd getrokken. Door sterke armen omhoog worden gehouden: ik weet heel diep van binnen dat je gedragen moet worden als het niet anders is. Ik kon niet zwemmen maar deed voor de andere jongens alsof. Ik ging te ver. Plotseling gleed ik in die oude, vergeten bomkrater. Een voorbijfietsende toerist sprong me achterna, hield me boven, sprak me kalmerend toe.

Nu doe ik dat voor Rob. ‘We krijgen je hier weer weg.’
Geloof ik het zelf?

Schrijver: Max, 12 november 2007


Geplaatst in de categorie: afscheid

1.3 met 6 stemmen 860



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Max
Datum:
1 januari 2019
Beste Max, een fraai indringend relaas van een intense beleving. Trieste Werdegang van een geneesheer. Schrijnende verschillen ook in de wijze van omgaan met de situatie. Onmacht grenzend aan onverschilligheid tegenover begrip, geduld en compassie.

PS Dat mijn naam identiek is aan die van jou is geen opzet, maar toeval. Wist niet dat je hier eerder had gepubliceerd.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)