Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Caput Mundi

We lopen door Rome. Woemi vertelt. Eigenlijk heeft ze het er nooit over. Haar abortus. Het is geweest, over en klaar. Een jeugdzonde, een faux pas. Het was een vriendelijke dokter, dat weet ze nog. Een beetje gehaast misschien, zakelijk ook wel, maar geen verwijtende blikken, geen preek of boze opmerking. Een onoplettend, een beetje dom, naïef dorpsmeisje, hoeveel meisjes moesten ze zo niet helpen? Een abortus, het is beter zo.

Maar wat ze zich vooral herinnert is hoe die drie daar gezeten hebben, op een rijtje. Cornelis, die altijd vader heeft gespeeld, Charlotte, de moeder en het paddenjong die vader had kunnen worden. Welkom in de familie. Een slechtere start is niet denkbaar.
Cornelis, met zijn nauwelijks ingehouden woede over wat hem allemaal is aangedaan door dat stuk onverantwoordelijke langharige verdriet. Hoe moet hij dit bij zijn altijd bozige, altijd straffende, altijd de mens weer in zijn zondige zijn terechtwijzende God verantwoorden?
En sterker nog: hoe moet hij dit verborgen houden voor zijn medeparochianen? ‘Weet je wel wat je ons aandoet?’ zijn zijn eerste woorden dan ook tegen het paddenjong. Heeft hij dan godverdomme nog nooit van condooms gehoord, of, op z’n minst, zoals hij, voor het zingen de kerk uit?

‘Vroeger had je de pil’ zegt het paddenjong. Cornelis ontploft haast. In zijn kerk neuk je niet voor het huwelijk, dan is er geen pil nodig, zo simpel is dat. Niet dus.

Dan Charlotte, met haar ’het is beter zo’. Ze heeft doorgezet. Ze heeft het kinderlijke dromen van Woemi over grote eeuwige liefdes zorgvuldig omzeild, haar zelf laten beslissen. Ze heeft het ‘dan moeten ze trouwen’ verhaal van haar man geduldig aangehoord, zijn tirade uitgezeten, zelfs, een keer maar, een klap. Machteloze woede, ze begrijpt, maar haar dochter is zeventien. Die trouwt niet. En zeker niet met die klaploper, te belazerd om een vak te leren.

En dan hij, de misdadiger, het paddenjong. Ze laten hem nauwelijks genoeg plaats om te zitten, anderhalve bil of zoiets. Een knalrode tuinbroek. Rouwnagels heeft meneer de schoonmaker. Vanmorgen nog is hij in de weer geweest met een prieeltje in het tuintje van zijn slooppand. Woemi moet straks in de schaduw kunnen zitten. Hij heeft een kersenboompje geplant. Voor haar, voor het kind. De dromer.

‘Hij stinkt’ denkt Charlotte, en schuift onwillekeurig een stukje op. Maar tegelijkertijd ziet ze zijn gladde wangen. Hoe vaak zou hij zich moeten scheren? Een, twee keer per week hooguit. Hij is eigenlijk zelf nog kind. En dat stemt haar milder. Want voor alles is ze moeder. Ze glimlacht even, flauwtjes naar hem. Twee hele billen en een glimlach, dat is zo wel even genoeg.

We lopen door Rome. We hebben al ontelbare Moeders met kind gezien. Ik wil wel eens een kerk overslaan. Maar Woemi is onverzadigbaar. Feillos begint ze tijden en stijlen te herkennen.
‘Kijk, vroeg-antiek’ zegt ze. Het is Renaissance blijkt uit de gids. Maakt het wat uit? Het blijft mooi. We kijken naar een mooie, atletische man in zijn volle naaktheid. Ze verlekkert zich aan zijn schoonheid.
‘En die had jij voorbij willen lopen?’
We hebben zelfs keizers met goddelijke lijven naakt gezien. ‘Stel je voor: Balkenende in zijn blootje’. Woemi’s fantasie is grenzeloos. De kop echt, het lijf nep, dat wel.
‘Jij hoeft ook niet meer’ troost ze me.
‘Nou ja, als ik ook mijn lijf mag uitzoeken’. Ik zal haar maar voorzijn, mijn love handles blijven haar een doorn in het oog.
‘Jammer dat er niet een donkere bij is hè’ zegt ze, als we doorlopen. Ze heeft er zin in, en blijft plagen. Ze kent mijn zwak.

Dan is het niet eens een Moeder met Kind maar een verkondiging die haar treft. Filippo Lippi, lezen we. Alweer, was dat ook niet in Berlijn? De aartsengel, die Maria, een eenvoudig, verlegen zeventienjarig meisje vertelt: ‘Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren’.
Een zoon, wat wil je nog meer. Het meisje zou blij moeten zijn. Misschien is de dat ook wel. Maar hier treft vooral die stille blik, vol van ingehouden verdriet. Net alsof ze al weet wat ervan komen gaat. Niks dan narigheid.

Een zoon, haar zoon. De lapzwans heeft nog niks van zich laten horen. En ze heeft hem nog wel tien euro beltegoed gegeven. Maar voor die eerste, die niet geboren kon worden, steekt ze een kaarsje aan. In elke kerk, bij elke Moeder met Kind weer. Ik betaal me scheel aan die stompzinnige kaarsjes. Ik heb in Lourdes gezien wat ze ermee doen. Je hebt je kont nog niet gekeerd of ze flikkeren de hele bende brandend en wel op een hoop. Er zijn teveel moeders in de wereld die een kaarsje op willen steken. En geld moet rollen, de kerk moet ergens van leven.

’s Avonds eindelijk een berichtje van de jongen. Hij is druk. Woemi weet het. Ze heeft hem gezien met de hand op de knie van een meisje. Vriendin van zijn beste vriend, het gelazer kan niet vroeg genoeg beginnen.
‘Nu gaat alles anders’ bezweert Woemi me. Ik glimlach maar. Het grote bed is leeg, niet verschoond en onopgemaakt. Een vlekje meer of minder zal niet opvallen. Ik zie mezelf al zitten op een bankje, de misdadiger veilig verscholen achter zijn moeder.

Woemi is blij, ze spint haast van tevredenheid. ‘Hij heeft het leuk, schrijft hij, ze zijn uitgeweest met een groepje, heel wat waren er lam, hij niet’. Ja,ja. Hij had het natuurlijk te druk met andere dingen. Maar ik zeg niks. Het is beter zo.

----------------------------------------------------
Uit de serie ‘Het paddenjong' is dit het vervolg op ‘C’est l’amour’

Schrijver: jorrit, 5 juni 2008


Geplaatst in de categorie: misdaad

3.4 met 8 stemmen 625



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)