Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De duivelskunstenaar - deel 3

Opgetogen over het succes van mijn bezoektruc begaf ik me die middag naar het klandestiene atelier in het theehuisje. Drie maal klopte ik op het kelderraam, maar in het binnenste van het ronde gebouw klonk geen enkel gerucht. Was hij misschien zo geconcentreerd bezig dat hij nu niet gestoord wilde worden? Ik probeerde het nog 'es, maar ook deze keer bleven de naderende voetstappen van Willem uit. Op mijn knieën ging ik voor het kelderraampje zitten en tuurde naar binnen. In het vaag verlichte vertrek zag ik een paar bezems staan en een bus Vim. Kennelijk was de vloer pas geboend. De roodstenen tegels glommen van het vocht en op sommige plekken, waar de tegels wat waren uitgesleten, hadden zich kleine plasjes water gevormd.

Vol bange voorgevoelens wurmde ik me door het luik naar binnen. Ik forceerde de kelderdeur en kwam uit in de salon. Ook hier hetzelfde beeld: zwabbers, stofdoeken en schoonmaakmiddelen.
In een hoek van het vertrek stonden enkele rieten stoelen rondom een laag tafeltje waarop een opengevouwen Panorama lag en een theeschoteltje met uitgedrukte sigarettepeuken erin. Sporen van de huishoudelijke dienst. Wat hadden die lui hier te zoeken? Wilden ze het gebouw na jaren leegstand weer in gebruik nemen? Ik mompelde een verwensing en opende met trillende vingers de deur van onze werkruimte aan de achterzijde van het gebouw.

Middenin het kamertje, dat ooit als keuken had gediend maar later was gedegradeerd tot bergruimte, prijkte een lichtblauwe vuilnisemmerzak die tot de rand toe was gevuld. Ik keerde hem om. Een stroom van roestige spijkers, gebroken serviesgoed, stukken hout, oude kranten en gedeukte koffiekannen viel bonkend en rinkelend op de vloer. Als een soort toegift rolde daar traag en kleverig een enorme prop wit linnen achteraan. Ik vouwde het open. Hele rijen verkreukelde verpleegstersgezichtjes lachten me vrolijk toe. Op sommige plaatsen vertoonde het doek scheuren en één kop, die van een psychiater, was met een viltstift onbeholpen tot een clowntje vervormd. Fröbelwerk en zeker niet van WilIem. De lui van de huishouding. Natuurlijk, wie anders?

Mijn handen trilden, de woede golfde in me omhoog. En ik zag die proleten al voor me, zoals ze die morgen het doek hadden ontdekt, er ginnegappend naar hadden staan kijken. Om de meisjes aan het lachen te maken had één boerenpummel z'n viltstift gepakt. Gegiechel, stagiaires van de huishoudschool die in de billen werden geknepen. Geproest, gehinnik, Hilversum drie op de achtergrond, gekras van een viltstift over het linnen. Een paar snelle halen, jongens, we maken er clowntjes van! Schaapachtig gelach, domme grapjes. Daarna het doek verfrommelen, samenwringen tot een dikke prop en onder schouderophalen in de plastic zak gooien. Och, het was toch maar gekkenkunst, gekkenwerk, hi hi hi. En nog even goed aanstampen, want er moet nog meer in! Nog even goed aanstampen!

Laaiend van drift liep ik naar de salon, pakte de bezems en zwabbers en brak de stelen op mijn geheven knie middendoor. Op de vensterbank ontdekte ik een transistorradio met een opzichtige metalen strip waarop alle tijdzônes van de aardkloot stonden aangegeven. Die had zijn beste tijd gehad. Met de hak van mijn schoen trapte ik 'm kapot. De batterijen, die er aan de achterkant uit rolden, smeet ik door de ruit, de rieten stoelen en het rotantafeltje ondergingen hetzelfde lot. Een paar bussen met schoonmaakmiddel reet ik met een glasscherf open, de inhoud ervan goot ik uit over de vloer. Daarbij viel m'n blik op een dameshorloge, kennelijk door één van de meiden van de huishoudelijke dienst achtergelaten. Ik raapte het op: vijf voor twee. Over een paar minuten zouden ze terug komen om het karwei af te maken. Ik stopte het potsierlijke ding in m'n zak. Gehaast verliet ik daarna het theehuisje, op zoek naar Willem. Hij moest zo snel mogelijk worden gewaarschuwd. Of was 'ie al op de hoogte?

De hele middag en avond heb ik hem lopen zoeken; op het paviljoen, in de binnenstad, het stadspark, de café's en boekhandels waar hij wel 'es kwam, overal heb ik gekeken en naar 'm gevraagd. Ik waagde me zelfs in het arbeidstherapiegebouw, waar ik vroeg in de middag naar toe had gebeld om te zeggen dat mijn ouders me zouden komen opzoeken.
Maar overal haalde men niet-begrijpend de schouders op. Nee meneer, die hebben we niet gezien, het spijt ons, probeert u het ergens anders, komt u van de inrichting? Overal hetzelfde liedje, ik werd er moedeloos van.

Om tien uur 's avonds keerde ik van mijn vergeefse speurtocht terug uit de stad. Vol walging liep ik het terrein van de inrichting op. Het was alsof de lelijkheid van de gebouwen nu pas goed tot me doordrong, alsof onder hun uiterlijk en onderlinge rangschikking iets veel diepers zichtbaar werd, dat mij met afgrijzen vervulde. Was dat de invloed van het schilderij? Misschien.

Helemaal vooraan, aan mijn linkerhand, weggemoffeld achter het groen, waren vaag de omtrekken zichtbaar van een woning met een rieten dak. Daarin woonde de man die één van de langste psychiatrische carrières achter de rug had van alle ingezetenen van het gesticht: de geneesheer-directeur. Daarna passeerde ik de paviljoens, sombere kazerne-achtige gebouwen met brede vleugels, waarin hier en daar neonverlichting brandde. Boven de ingangen prijkten stichtelijke namen, die me deden denken aan vreugdeloze kerkdiensten en pepermunten, die onder de preek met gedempte knalletjes werden stuk gebeten: Sion, Rehoboth, Bethel, Habakuk. Ze verwezen naar de gereformeerde grondslag van het gesticht waaraan met niet aflatende ijver werd herinnerd in briefhoofden, op enveloppen, badlakens, kussens, slopen en ondergoed. Zelfs de lepels, vorken en messen, die uit veiligheidsoverwegingen nooit mochten worden geslepen, werden niet gespaard. Iedereen die dat las wist: men is hier streng doch rechtvaardig.

Onwillekeurig moest ik daarbij denken aan Willem en zijn schilderij, dat door personeel met een positief-christelijke levensovertuiging als een vod tussen andere vodden was opgeruimd. Misschien zat hij nu wel in een cafeetje om zich te bezatten of had hij de trein genomen, zomaar ergens heen, ontgoocheld, woedend, moedeloos.

Schrijver: Gaius Publius Cato, 25 augustus 2008


Geplaatst in de categorie: schilderkunst

4.3 met 9 stemmen 376



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)