Herfst
Laatst liep ik te wandelen in het bos, toen ik plotseling iets op mijn hoofd voelde vallen. Niet dat het hard aankwam, nee, het voelde licht en het bleef in mijn haar hangen.
Ik griste het van mijn hoofd. Het was een blaadje dat van een boom was komen dwarrelen. Ik bedacht me dat dat blaadje symbool stond voor het begin van de herfst. De zomer was voorbij.
Ik liep daar zo te mijmeren, toen ik een stem hoorde die riep “Dag mevrouw!”.
Ik keek om en zag een man zitten op een bankje, dat onder een grote kastanjeboom stond. Blijkbaar was ik zo in gedachten geweest, dat ik de man en het bankje totaal niet had opgemerkt.
“Hallo”, zei ik.
De man was een jaar of 70. Hij had grijs haar en eerlijk gezegd zag hij er nogal verlopen uit. Ik bleef op een afstandje staan en keek hem wantrouwig aan.
“Dag mevrouw,” zei hij nogmaals, “wilt u ook een kopje warme chocolademelk?”
In zijn ene hand had hij een thermosfles en in zijn andere een mok. Uitnodigend hield hij de fles omhoog en keek me aan. Iets in zijn ogen zei me dat het goed was en ik zei “Nou, graag.”
Ik nam plaats naast de man en pakte de warme mok met beide handen vast.
“Wat een prachtige dag”, zei de man. Ik knikte.
“Ik kom hier elke week, weet u”, zei hij, “met mijn kleinkinderen.”
Ik keek om me heen, maar er was nergens een andere levende ziel te bekennen.
“Ze vinden het fijn om met opa naar het bos te gaan. Dan haal ik ze altijd op bij mijn dochter en wandelen we hier naar toe. Het is zeker drie kilometer lopen. Er gaat niets boven de frisse buitenlucht, vindt u ook niet?”
Ik knikte nogmaals en voordat ik antwoord kon geven ging hij verder.
“Het is niet altijd zo geweest, hoor. Ik heb ze jaren niet gezien. Mijn dochter wilde dat niet. Ik heb fouten gemaakt in mijn leven, ziet u.”
Hij vertelde dat hij zeeman was geweest. “Vaak van huis, mijn vrouw alleen met ons kind, mijn enige dochter. Een echte vader kon ik niet voor haar zijn. Als ik al thuis was, was ik meestal te moe om haar aandacht te geven.” Hij graaide in zijn broekzak en liet me een foto zien van een klein meisje.
“Wat een schatje”, zei ik, “is dat uw dochter?” Hij gaf geen antwoord en stopte de foto weer terug in zijn broekzak.
“Ze was zeven toen mijn vrouw overleed. Ik was op zee, mijlenver weg. Toen ik eindelijk thuis was, was ze al begraven. Mijn dochter was bij mijn schoonzuster. “
“Dat is heel triest”, zei ik.
“Ze wilden niet dat ik mijn dochter zag, ze vonden het niet goed voor haar. Ze verweten me van alles, dat ik er nooit was, niet voor het kind kon zorgen. Ik dacht dat ik het beste voor haar deed door het zo te laten. Ik wilde haar niet nog meer verdriet bezorgen.”
Ik keek de man medelijdend aan. “Dat moet vreselijk voor u zijn geweest.”
“Ja”, zei hij, “vreselijk. Jaren heb ik haar niet gezien. Ik durfde het niet, was bang dat ik haar leven overhoop zou halen. Toen las ik in de krant een geboorteaankondiging. Ze had een tweeling gekregen. Mijn kleinkinderen.”
“En toen hebt u contact gezocht?”, vroeg ik.
“Ja, ik heb mijn dochter gebeld, maar ze hing direct op. Toen heb ik een brief gestuurd, gevraagd of ze me kon vergeven. Maar er kwam geen antwoord.”
“Dat is heel hard. Ieder mens heeft recht op een tweede kans”, zei ik.
“Die kans kreeg ik. Zes jaar later. Ze belde op en vroeg of ik langs wilde komen. Ik was dolblij.”
Hij veegde zijn neus af met zijn zakdoek en ging verder. “Ik heb eerst een tijd voor haar huis gestaan, bang voor de ontmoeting. Maar toen ze de deur opende, viel ze in mijn armen. Ik voelde me verward en blij tegelijk.” Er stonden tranen in zijn ogen.
“Wat heerlijk voor u, dat het toch goed is gekomen.” Hij gaf weer geen antwoord.
“Voor de kinderen was het onwennig, opeens een opa erbij, een oude man die ze nog nooit hadden ontmoet. Voor mij voelden ze direct als mijn kleinkinderen. Dit was waar ik van had gedroomd, totdat...” Hij hield plotseling op.
“Totdat wat?”, vroeg ik. Het bleef even stil.
“Totdat ze me vertelde dat ze ziek was. Ze had dezelfde ziekte die haar moeder van ons had afgenomen. En ze vroeg me of ik er voor haar kinderen wilde zijn, als zij er niet meer was. Ze was gescheiden, weet u, en haar man was uit haar leven verdwenen.” Ik kon niet helpen dat er tranen in mijn ogen opwelden.
“Natuurlijk zal ik er voor ze zijn,” beloofde ik, “natuurlijk, ik wil niets anders.”
Hij pakte de thermosfles en de mokken en vroeg “Wilt u misschien even die zak aangeven?”
Ik keek naast me en zag een plastic tas liggen. Ik bukte om hem te pakken.
“Mevrouw, mag ik de bal terug?”, hoorde ik iemand zeggen.
Het was een jongen. Op mijn schoot lag een bal, die ik vastklemde in mijn handen.
“Mag mijn zoontje de bal terug, alstublieft? Ze zijn soms ook zo onbenullig, die kinderen.”
Ik keek in het gezicht van een vrouw. Ze zat in een rolstoel. Naast haar stond nog een jongen, die een exacte kopie was van de andere. Het drietal keek me vol verwachting aan.
“Ja..., ja natuurlijk.” Ik gooide de bal naar hen toe.
“Dank u wel, mevrouw”, zei de eerste jongen.
Ik stond op. De oude man was verdwenen. “Weet u waar die man is heengelopen?”, vroeg ik.
“Wie bedoelt u? Ik heb niemand gezien”, antwoordde de vrouw, “bedankt hoor. Dag!”
De wind was aangetrokken en de bladeren vielen als een regen van de bomen. Ik zette mijn kraag op, keek nog een keer naar het bankje en vervolgde toen mijn pad. Het was herfst.
Geplaatst in de categorie: overig