Koffie?
Als Charlotte me het verhaal vertelt is ze al jaren dood. Mijn Woemi, haar Woemi. We drinken thee aan de grote tafel die bezaaid ligt met kranten, post, reclameblaadjes. Dezelfde tafel waar ze vroeger op Woemi en de rest van haar kroost zat te wachten. Met thee, een overjarig kaakje en een halve, vaak al uitgedroogde sinaasappel. Klaar om te luisteren naar de verhalen van hun dag, klaar ook om te vertellen.
Want dat kan ze. Vertellen. Over vroeger, toen ze zelf nog kind was. Dat grote huis waar ze opgroeide als een van de tien. De tweede op rij, dochter van Anna en de verzetsheld. Over de eindeloze zomers en het eindeloze spelen in de tuin.
Over de oorlog. Over Woemi. Natuurlijk praat ze vaak en veel over haar Woemi, het enige kind van haar eerste, misschien wel grootste liefde en haar Tofield. Allemaal verleden, allemaal dood. Maar als Charlotte vertelt komt alles tot leven, is Woemi er weer, lacht ze naar haar moeder als haar kind en naar mij als mijn liefde, mijn minnares.
'Eens' vertelt Charlotte was Woemi in het Evoluon, ken je dat nog?' Nou ja, een beetje, ik moet er als kind ook wel eens zijn geweest.
Uitstapjes waren zeldzaam in die zomers weet ik wel van Woemi. Twee, drie weken kwam ze niet verder dan het zwembad in het dorp en het grote grasveld achter het veel te kleine vakantiehuisje. Zondag was de dag van het grote vervelen want dan was zelfs het zwembad dicht. Verboden door God.
Niks mocht, niks kon. Behalve techniek. Cornelis was net begonnen met het bouwen van zijn raket. De Europe1 was een totale mislukking, maar de acht millimeter film die Cornelis thuis aan zijn kroost liet zien prikkelde haar fantasie.
Al snel was Woemi kwijt. Niks bijzonders, Woemi ging altijd een beetje haar eigen weg. Onttrok zich graag aan de ellenlange verhandelingen van Cornelis over dit of over dat. Dan vindt hij haar terug. Niet bij een of ander schitterende film over het ontstaan van de aarde, over een beeld van de wereld in het jaar 2000, maar bij een stom apparaat dat een woordje uitbraakt: koffie. Steeds weer anders van toon, van kleur ook. Als vraag, zoals gesteld als je bezoek ontvangt. Koffie? Als uitnodiging: 'Koffie?'. Als verzoek: Koffie? of meer dwingend: Koffie.
Met een langgerekte o, de goegemeente bij elkaar roepend, kóffie. Steeds weer dat ene woord, steeds weer anders klinkend, voelend.
Thuis vertellen de kinderen Charlotte van alles. Maar Woemi? Het lijkt wel of ze het praten is verleerd. Boven de krant die ze uit Charlotte's handen rukt, de zesdaagse oorlog, voor haar leest het als een spannend jongensboek, prevelt de voortdurend: koffie.
En als ze op een nacht - nog altijd controleert Charlotte een, twee keer of haar dochter niet weer gevlogen is, met zo'n raket van Cornelis naar de maan, naar haar vader of nog verder - haar dochter rustig slapend vindt hoort ze het weer. 'Koffie, koffie', prevelt het kind.
Cornelis wordt er gek van.
'Geef dat kind dan koffie' vraagt hij zijn vrouw. Koffie aan een kind van negen? Het duurt bijna een week voordat ze overstag gaat. Meer melk dan koffie, zo is ze natuurlijk wel. Woemi spuugt het uit. Melk, ze gruwt ervan.
Totdat. Woensdagmiddag. Hun middag. De middag van Cornelis en Woemi, de dochter van Tofield, die tot zijn grote geluk in zee stortte zodat hij Charlotte kon inpikken.
Hij verwent haar. Hij koopt een beer voor haar die groter is dan zijzelf. Charlotte boos, zoveel geld voor een beer, wat een onzin. Maar het wordt nog gekker. Er komt een rode trapauto en als ze een jaar of zeven is, een fonkelnieuwe rode fiets. Alsof hij zijn schuld tegenover haar en de dode Tofield moet inlossen, alsof het zijn schuld is dat ze geen vader meer heeft.
En om het bedrog te verhullen. Want voor Woemi, die nog geen maand oud was toen ze haar vader verloor, is Cornelis gewoon ook papa. Totdat ze begint te begrijpen dat ze niet alleen de neus maar ook het karakter van Tofield heeft geërfd en dat ze niets, maar dan ook helemaal niets heeft van de man die haar heeft grootgebracht. En die misschien wel juist uit gebrek aan de liefde die hij niet kon geven de dochter van de man die hij zelfs in zijn dood zo jaloers minachtte zo verwend heeft. Tot dan.
Maar nu is het nog niet zover. Woemi heeft haar haring al gehad. En een ijsje. De zesdaagse oorlog is gewonnen. Ze hebben wat te vieren. En koffie. Echte koffie.
'Een espresso', beweert Charlotte. Een echte espresso. In die tijd moest je er op z'n minst voor naar Parijs, maar goed. Het geheugen maakt fouten, verdicht, verzint, vervormt, maakt mooier, groter of juist, als het vergeten wil kleiner en onbeduidend.
Woemi drinkt, eerst behoedzaam, een klein slokje, twee, drie, ze laat de koffie koud worden in haar mond voordat ze doorslikt, maar dan gulzig, alsof het water is.
Cornelis lacht.
'En?', vraagt hij.
'Koffie', zegt het kind alleen maar. Met haar vinger likt ze het laatste schuim uit haar kopje. Koffie. 'Nu ben ik groot Cornelis, vanaf nu hoef je me geen verhalen meer te vertellen, vanaf nu hoef je niet meer te zoeken als kwijt ben Cornelis, vanaf nu ga ik mijn eigen weg.' Een lange moeilijke weg, vol verkeerde mannen, eerst die sukkel van een Hans, dan het paddenjong, dan jij, Jorrit.
Vanaf nu is oorlog geen kinderspel meer. Natuurlijk zegt het kind dat allemaal niet. Maar Cornelis voelt dat het gedaan is, dat zijn rol is uitgespeeld. Koffie.
'En daarna?', wil ik weten.
'Daarna zijn ze nooit meer samen op pad geweest, niet op woensdagmiddag zoals altijd, nooit niet', zegt Charlotte. 'Kleine meisjes worden groot Jorrit', voegt ze eraan toe.
'En daar weet jij alles van', glimlacht ze samenzweerderig terwijl ze haar broze handen op de mijne legt.
'Koffie?', vraagt ze dan.
Geplaatst in de categorie: ouders